Aan de bouw van kerk en torens is te zien dat de rooms-katholieke kerk de macht had in het Land tussen Maas en Waal. Dat blijft ook zo in de periode 1600-1850, waarin het gebied gedwongen protestant wordt. Zij, de protestanten, krijgen de bestaande kerken toegewezen. Er worden geen nieuwe kerken gebouwd. Pas vanaf 1853, na het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie, mogen de katholieken weer kerken bouwen. Ook de protestanten bouwen dan eigen kerken.
Dat de rooms-katholieke kerk zo groot is geworden, heeft alles te maken met de ontwikkeling van het Romeinse Rijk. Keizer Constantijn de Grote ziet rond 300 in de christelijke kerk een middel om het Romeinse Rijk bijeen te houden. De kerk heeft namelijk de indeling in provincies, districten en steden bijna letterlijk van het Rijk overgenomen. De kerkelijk-bestuurlijke indeling in bisdommen, en parochies valt daarmee samen. Het blijkt een succesformule. Ook wat de bouwwijze van de godshuizen betreft neemt de kerk veel van de Romeinse bouwkunst over. De basiliek, een rechthoekig gebouw met apsis, is de basis van de kerkbouw.
Als er na een periode van onrust na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk een nieuw Rijk ontstaat, komt de kerk in de problemen. Er ontstaat eerst het Karolingische en daarna het Duitse Rijk. De keizers, te beginnen met Karel de Grote, willen ook de macht over de kerk. Ze zien zichzelf als de verdedigers van het geloof. Het leidt tot een van de grootste conflicten uit de Europese geschiedenis: de investituurstrijd tussen paus en keizer. Hierbij gaat het om de wie de bisschoppen mag benoemen en dus wie heeft de macht heeft.
Deze strijd heeft ook gevolgen in de kerkarchitectuur. Er ontstaan twee hoofdstromingen binnen de rooms-katholieke kerkbouw: de kerkelijke en de keizerlijke. Wat de kerkelijke variant betreft neemt de abdij van Cluny het voortouw. De kerkarchitectuur legt het accent op boetedoening. Bij de ingang aan de westkant zijn voorstellingen in reliëf aangebracht om de gelovigen tot inkeer te brengen. In deze stellen aan de gelovigen daar al de vraag of ze naar de hemel of de hel gaan. Bij de keizerlijke variant is de westkant vesting-achtig gesloten. Mensen moeten weten dat het hier het wereldse domein van de keizer betreft en niet om het hiernamaals gaat. Ook in de Gotiek zet zich dit verschil in bouw door.
In de kerkbouw is te zien dat het Land tussen Maas en Waal tot 1648 onder het Duitse Rijk valt. De aartsbisschoppen van Keulen, waaronder het gebied kerkelijk valt, blijven de keizer trouw. Dat geldt ook voor de kloosters die zich in het gebied vestigen, met name die van de Cisterciënzers. Om deze reden bouwt men de van oorsprong romaanse kerken in Alphen, Leur, Bergharen, Batenburg, Balgoij, Wamel en Dreumel in de gotiek uit tot pseudobasiliek, de keizerlijke bouwvorm.
In feite is de Roomse kerk tussen 1600-1800 uitgerangeerd: de protestanten hebben het voor het zeggen in het gebied. Oude katholieke kerken worden in die periode aan de protestanten toegewezen. De katholieken moeten dan in schuilkerken de mis vieren. Pas daarna bouwen katholieken, maar ook protestanten, vele nieuwe kerken. Opvallend is dat de katholieken bij de nieuwbouw van kerken niet teruggaan naar de keizerlijke maar naar de kerkelijke hoofdstroming. Zo verrijzen er vele vooral neogotische kerken in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. De protestanten bouwen hun kerken dan in de sobere waterstaatstijl. De rijkssubsidie maakt niet meer dan sobere bouw mogelijk.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen en verder lezen:
Wim Kattenberg, historicus Erfgoed Studiehuis, CC-BY-NC
Verhaal tussen Maas & Waal
Geloof
500-1000
Wijchen
Rijk van Nijmegen