Tegenwoordig is het makkelijk zat om een vuurtje te maken, maar vroeger was dit een hele, vakkundige bezigheid. Belangrijk was in ieder geval dat je in het bezig was van een stuk vuursteen, wat tondel en een vuurslag. Dat laatste is hier te zien.
Voor de uitvinding van de veiligheidslucifer in 1844 was het aansteken van een vlammetje en het maken van vuur een omslachtige of gevaarlijke bezigheid. In de vroege middeleeuwen was de vuurslag het middel bij uitstek om iets aan het branden te krijgen. Het was niet meer dan een reepje ijzer dat over een stuk vuursteen (niet zonder reden zo genoemd) werd gehaald. De vonken die daarbij wegsprongen, werden opgevangen in een hoopje uitgeplozen en gedroogde tonderzwam, een paddestoel die op dode bomen groeit. Dit materiaal ('tondel') ontvlamde snel, waarna het zaak was om met ander verzameld droog materiaal het vuurtje te doen groeien. Wie er handigheid in heeft en zich goed voorbereidt, heeft er weinig moeite mee. Deel van de voorbereiding is om de essentiële materialen – een vuurslag, een stuk vuursteen en wat tondel – samen en droog te bewaren.
Deze vuurslag is gevonden in de vulling van een waterput in Nijmegen-West. Daar zijn veel vondsten gedaan uit de Romeinse tijd, maar deze is van daarna. De eenvoudige maar deskundig aangebrachte versieringen van ingelegde messing en zilveren cirkels met een roodkoperen punt in het midden is kenmerkend voor objecten uit de 5de eeuw, de Merovingische periode. Aan beide uiteinden zijn gestileerde vogelkoppen geplaatst. Ooit heeft er nog een ijzeren gesp aan de vuurslag vastgezeten, waarmee hij aan een leren buidel met tondel werd vastgemaakt. De gesleten onderkant maakt duidelijk dat er heel wat vuurtjes mee gemaakt moeten zijn.
Evert van Ginkel, CC-BY
Archeologie
-3000-500
Nijmegen
Rijk van Nijmegen