De Romeinen waren vooruitstrevend in hun gebruik van een wettig betaalmiddel. Zo kreeg een soldaat zijn maandinkomen betaald in munten. Een verstandige soldaat spaarde dit geld op zodat hij als 'gepensioneerde' nog wat achter de hand had. Een ander gaf alles uit aan drank en vrouwen.
Muntgeld als wettig betaalmiddel voor goederen en diensten is, zoals zoveel zaken, door de Romeinen geïntroduceerd in onze streken. Voor het eerst kon iedereen een brood, een kruik wijn, een mud graan of een koe kopen tegen een hoeveelheid koperen, zilveren of gouden munten waarvan de waarde door de overheid was gegarandeerd. Hoewel er uithoeken waren van Romeins Nederland waar zulke munten zelden of nooit werden gezien en de bewoners nog steeds een vorm van ruilhandel bedreven, kwamen ze steeds meer in omloop in de inheemse nederzettingen.
De grote geldmachine voor de modale Romeinse Nederlander was het leger. Ook de eenvoudigste soldaat kreeg zijn soldij in munten uitbetaald en was daarmee in de simpele agrarische maatschappij een kleine kapitalist. De verstandigen spaarden wat op voor later, als ze na meer dan twintig jaar de dienst verlieten en op hun oude dag nog aan een kort burgerleven begonnen. Maar veel van het verdiende geld werd rond de legerbases uitgegeven aan kleine luxe, extra eten, drank en vrouwen.
In het kampdorp (canabae) dat was ontstaan in de schaduw van de legerplaats van het Tiende Legioen, dat tussen 70 en 104 in Nijmegen lag, zijn bij opgravingen kleine muntschatten gevonden. Een muntschat hoeft geen grote sommen kostbare munten te bevatten. Elk groepje munten dat bij elkaar gevonden is, wordt “muntschat” genoemd, of het nu tien koperen of duizend gouden munten betreft. Ook één waardevolle munt kan als schat gelden, als die overduidelijk met opzet is verborgen. In het kampdorp was de gemiddelde muntschat klein, een munt of vijf, zoals deze kleine schat die eind 1ste eeuw begraven of verloren is. Hij bestond uit vier zilveren munten, denarii, waarvan er één al honderd jaar eerder was geslagen, en één gouden munt (aureus) van keizer Nero. Een denarius van keizer Vespasianus uit het jaar 75 was de jongste munt uit de schat.
Samen was het geen groot kapitaal, maar toch wel meer dan een maandinkomen van een legioensoldaat. Voor een ambachtsman, koopman of soldatenvrouw zal het een behoorlijk vermogen zijn geweest. Wat de schat bijzonder maakt, zijn vijf bonzen ringetjes die tussen de munten lagen. Waren ze onderdeel van een beursje, of van een maliënkolder?
Evert van Ginkel
Archeologie
-3000-500
Nijmegen
Rijk van Nijmegen