Wat zou beginnen als een handelsonderneming in Azië in 1602, de VOC genaamd, groeide uit tot een groot koloniaal rijk. Deze wordt bestuurd door een groot aantal gouverneur generaals. Tot het einde van het koloniale bestuur van Nederlands-Indië in 1949 zullen er acht gouverneurs generaal met Gelderse roots hun persoonlijke stempel drukken op het beleid binnen de Indische Archipel. In deze reeks verhalen wordt meer verteld over deze personen en hun invloed binnen het koloniale bestuur.
De aansturing vanuit Nederland wordt uitgevoerd door de zogenaamde Heren XVII. In de Indische Archipel wordt een gouverneur generaal aangesteld die samen met de Raad van Indië het bestuur in Aziatisch gebied uitoefent. De reistijd tussen de koloniën en de Heren XVII en hiermee het berichtenverkeer duurt echter heen en terug ongeveer zestien maanden. Dit heeft tot gevolg dat de bestuurlijke invloed vanuit Nederland op ondernemende types als Antonio van Diemen (1636-1645) en Rijcklof van Goens (1663-1681) minimaal is. Beide beschikken zij over grote ambities met hieraan gerelateerde geldverslindende militaire campagnes en ontdekkingstochten. Onder hen groeit het handelsgebied van de VOC enorm. Voor het besturen van dit enorme rijk is het nodig veel ambtenaren voor het toezicht en administratie aan te nemen. Dit zet de winstgevendheid van de VOC onder druk. Door het geringe toezicht en de lage salariëring van de overzeese ambtenaren wordt de particuliere, meestal illegale handel, in de hand gewerkt. Zelfverrijking wordt de norm en particuliere slavenhandel en slavenbezit nemen hierbij een steeds belangrijkere plaats in.
Uiteindelijk leidt dit tot het faillissement van de VOC in 1798. Het bestuur van het koloniale rijk wordt overgenomen door de Bataafse Republiek en later het Koninkrijk der Nederlanden. Ook in deze periode worden er weer gouverneur generaals belast met het bestuur.
De eerste Gelderse gouverneur generaal van staatswege is Herman Daendels (1808-1811). Hij is de vierde na de opheffing van de VOC. Daendels tracht de grote persoonlijke zelfverrijking een halt toe te roepen. Hij krijgt hiermee bij de inlandse bestuurders de bijnaam “Tuan besar Guntur”. Dit betekent “De grote donderende heer”.
De volgende gouverneur generaal van Gelderse afkomst is Johannes van den Bosch (1830-1833). Onder zijn bewind wordt gepoogd de winstgevendheid van de koloniën te vergroten door invoering van het “Cultuurstelsel” op Java. Dit belastingsysteem zorgt ervoor dat de Javaanse bevolking verplicht Europese exportproducten moet telen en belasting moet afdragen aan lokale vorsten. Dit leidt al vlug tot onderdrukking en knevelarij van de bevolking.
In dezelfde eeuw stelt een andere Gelderse gouverneur generaal, Ludolf Anne Jan Wilt Sloet van de Beele (1861-1866), een onderzoek in naar het Cultuurstelsel en de uitwerking daarvan in de praktijk.
De laatste gouverneur generaal met Gelderse roots is Cornelis Pijnacker Hordijk (1888-1893). Hij krijgt te maken met de Atjeh-oorlog en ondanks de afschaffing van de slavernij in 1860 met mensenhandel. Als laatste gouverneur generaal vanuit een Gelders geslacht treedt Johan Paul Graaf van Limburg Stirum (1916-1921) aan. Hij tracht een aanzet te geven tot een vorm van zelfbestuur van Nederlands-Indië. Als het hem echter niet lukt zijn toezeggingen hieromtrent waar te maken ondervindt hij veel weerstand en vertrekt hij als gouverneur generaal.
Deze reeks gaat over een aantal uit Gelderland afkomstige personen die een rol speelden in het kolonialisme en/of de slavernij. Erfgoed Gelderland is bezig naast de vaak goed gedocumenteerde verhalen over deze personen ook het verhaal van de onderdrukte gekoloniseerde en tot slaaf gemaakten nader te belichten. Wie zijn dit en hoe is hun leven verlopen? Hierover kunt u ook lezen in de special ‘Sporen van slavernijverleden in Gelderland’.
Bronnen en verder lezen:
Olga Spekman, CC-BY-NC