Veluwse klokbekers staan niet op zichzelf, maar zijn het product van een lange ontwikkeling, die in een groot deel van Europa varianten kent. Globaal begint die ontwikkeling in onze streken met de standvoetbekercultuur die gedateerd kan worden tussen de 3200 en 2600 voor Christus. De Veluwse klokbeker is het absolute hoogtepunt van de gehele Europese klokbekercultuur.
De sierlijke vorm, soms een ronde soms een iets gehoekte onderkant met enigszins afgeplatte schouder en daarop een cilindrische hals, alsook de vaak uitzonderlijk mooie en uitgekiende decoratie die in smalle en brede horizontale banen de hele pot sieren, komen we elders in Europa niet zo mooi tegen. Zoals de naam al zegt, zijn deze bekers vooral op de Veluwe gevonden.
De meeste klokbekers komen uit grafheuvels en zijn dus als grafgift meegegeven aan een dode. Ander aardewerk van de klokbekercultuur is ook wel aangetroffen, het zogenaamde nederzettingsaardewerk. Dat is vaak groot maar eenvoudig van vorm en minder fraai versierd. De Noord-Veluwe telt ruim 800 grafheuvels, waarvan we het bestaan weten of vermoeden.
De klokbekers zijn veel breder dan een standvoetbeker (afb. 2). Ze zijn zelfs vaak breder dan ze hoog zijn. Volgen we de ontwikkeling vanaf de vroegste Klokbeker, dan zien we dat de versierde banen steeds minder afgewisseld worden door onversierde, totdat de pot geheel of bijna geheel gedecoreerd is. De beker wordt geleidelijk minder S-vormig; eerst wordt de buik van de pot enigszins hoekig, later wordt die breder en ronder. In de chronologie zien we dat lage, brede potten iets jonger zijn dan hoge, wat smallere.
Het is niet zeker of er in de prehistorie gespecialiseerde pottenbakkerijen zijn geweest. Het lijkt erop dat in de nederzettingen bepaalde personen zich bezighielden met de vervaardiging van aardewerk, zeker als dat mooi moest zijn bijvoorbeeld als gift voor een dode.
J.W. Tetterode Ravenstein