Dirk Posthouwer (6 oktober 1927) vertelt verder over hoe het hem en zijn familie verging tijdens de razzia en in de maanden daarna.
In het dorp gingen de Duitsers langs de deuren. Er was een politieagent bij, omdat die Hollands sprak. 'Waar is uw man, waar zijn uw zonen?' werd er gevraagd. Mijn vader ging in bed liggen. Hij was niet ziek. Er waren wel allerlei medicijnen in huis, omdat mijn moeder vaak 'kleinigheidjes' mankeerde. Mijn vader stalde alle flesjes van mijn moeder uit op het nachtkastje. De Duitsers grepen ernaar en bekeken het. Een Duitse officier kwam erbij en gooide de dekens van mijn vader af. Als hij kleren aan had gehad was het flauwekul geweest. Dat was het ook natuurlijk. Mijn vader was zo verstandig geweest om zijn kleren uit te trekken. 'Krank', zei de officier. Er kon een wit laken uitgehangen worden. Een teken dat mijn vader zich niet hoefde te melden. Hij ging natuurlijk aardig gauw weer uit bed.
Mijn vader en moeder zijn naar de overkant van de nieuwe weg gegaan, dat is aan de westkant van de Rijksweg. De hele nacht door stonden er huizen te branden, dus ze durfden niet thuis te blijven. Eerst had mijn vader nog belangrijke spullen gepakt. Tegenover ons huis aan de Dorpsstraat had hij een stuk grasland, waar nu de Schauw staat. Daar zette hij een kruiwagen neer met die spullen, wat stukken vlees en hij deed er een zeil over. Later vertelde hij: 'Je begrijpt het niet. Normaal vreet een hond dat vlees op, maar niemand heeft er aan gezeten. Alles was een dag later nog zoals het was.'
Mijn ene zuster had een kleine gekregen in 1942. Ze liep samen met mijn zwager met de kinderwagen overal binnendoor. Achter door de tuintjes heen en overal waar ze maar door heen konden kruipen met die kinderwagen, totdat ze buiten Putten waren. Zo zijn zij er door gekomen. Mijn andere zwager had de winkel van meneer Slot . Dat is nu de winkel van Klein. Daar lag een groot, plat dak op. Hij heeft een paar dagen boven op dat dak gelegen. Zo heeft hij het overleefd.
Mijn broer en ik kwamen thuis op de avond van mijn verjaardag. Onze ouders waren er nog. Het huis stond er nog. Later hebben we mijn verjaardag gevierd. Mijn moeder maakte een weckfles met fruit open. Gebak was er natuurlijk niet. Ik geloof dat ze nog een brood gebakken heeft. Er was maar één vriend op mijn verjaardag. De anderen waren weg. We gingen met twaalf jongens naar de ulo. Vijf zijn er terug gekomen, waaronder mijn goede vriend Willem van Kernebeek.
We hadden een grote schuur achter het huis. Mensen die onderweg waren om eten te halen, kwamen vragen of ze mochten overnachten. Mijn vader was bang voor brand. Ze mochten dus absoluut niet roken. Mijn moeder maakte warme pap met rogge in een hele grote pan. Mijn zusters moesten de mensen allemaal wat brengen. Ze waren er zielsblij mee.
18 april zijn we bevrijd. Na de bevrijding kwam het wachten. Er kwamen mensen terug. In de kerk, op Hemelvaartsdag meen ik, heb ik gehoord hoe dominee Holland namen voorlas van mensen. Maar omdat er natuurlijk steeds verdrietige, ontstelde reacties waren, kon hij even niet verder. Hij sprak de mensen toe en ging toch verder. Ik ben toen langzaamaan weggegaan uit de kerk. Ik kreeg er zelf teveel van. Je zat er tussen en je was niet meegevoerd. We konden er niks aan doen. We waren niks anders dan een ander. We waren heel erg tegen Duitsers. Het is een voorrecht dat de hele familie het heeft overleefd. Je kan toch niet vertellen hoe dat zit.
Voor Verhaal van Putten vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in Putten. Dit verhaal over Dirk Posthouwer is geschreven door Christa de Jong-Alblas, op basis van een oral history-interview, afgenomen in augustus 2018.