Daar waar de omstandigheden al moeilijk waren, bijvoorbeeld door de gevolgen van oorlogvoering en misoogsten, bleek de heksenjacht een vruchtbare bodem te vinden bij de toen nog regionale rechtbanken. Dit was onder andere het geval in Gelderland (Gelre), waar in de periode van 1400-1600 circa 60 heksenprocessen plaatsvonden. Enkele tientallen processen leidden tot een dodelijk vonnis.
De meeste Nederlandse heksenprocessen waren het gevolg van het verspreiden van geruchten en beschuldigingen naar aanleiding van misoogsten en ziektegevallen bij mens en vee. Het zoeken van een zondebok was een belangrijk motief. Bij het aanhouden van de verdenking wendde men zich tot de rechtbank. Hoewel vaak wordt gedacht dat het boek ‘De Heksenhamer’ (1487) van de Duitse inquisiteurs Heinrich Kramer en Jacob Sprenger veelvuldig als leidraad diende, was de daadwerkelijke invloed ervan in Nederland minder groot dan in andere delen van Europa. De rol van dit boek wordt soms overschat.
Wat betreft de getuigenverklaringen was men minder streng, en werden regelmatig ook kinderen als betrouwbare getuigen opgevoerd. Lange tijd kon alleen de doodstraf worden opgelegd als de verdachte had bekend. Hiervoor werden martelingen ingezet. Ook gold voor een heks dat men schuldig was als men in het water werd gegooid en bleef drijven. Men kon er goed vanaf komen als men bleef ontkennen.
Daarnaast was het hebben van betrouwbare ‘karaktergetuigen’ van groot belang. Zij moesten verklaren dat de persoon in kwestie een goed mens was. Het hebben van een goede reputatie en een sociaal netwerk was daarom van groot belang. De meeste beklaagden waren echter arm en zwak en hadden geen machtige vrienden en beschermers.
In Bredevoort werd in 1561 als eerste een vrouw genaamd Salicke van Dornick veroordeeld vanwege hekserij en levend verbrand. In hetzelfde jaar moest Aleyd Koester een boete betalen voor een ander toverijmisdrijf. Toen Aleyd in 1586 echter opnieuw in aanraking kwam met justitie, werd ze zo wreed gemarteld dat ze stierf aan een gebroken nek.
In 1610 werd de stad Bredevoort het toneel van een groot heksenproces. Deze massapsychose ontstond nadat Jenneken ter Honck uit Dinxperlo ervan werd beschuldigd vee door magie ziek te hebben gemaakt. Zij werd ondervraagd en gemarteld. Zij bekende en noemde verschillende medeplichtigen. Op 19 september kreeg zij het doodvonnis door levend verbrand te worden. De volgende dag ging het proces verder en werd Gertken op ’t Goir ondervraagd over toverij en vermeende samenzwering met Satan. Zij besloot in de verhoorkamer, om verdere marteling te voorkomen, de namen van andere heksen en tovenaars te noemen met wie zij op de heksensabbat had gedanst.
In de golf van processen die volgden, werden zowel mannen als vrouwen het slachtoffer. Willen ten Oistendorp en kleermaker Berend Swenen uit Borculo bleven tijdens de waterproef drijven en bewezen daarmee hun schuld. Hetzelfde lot trof Johan Boegen een maand later. Toen het allemaal voorbij was, waren er in Bredevoort uiteindelijk tien mensen op de brandstapel omgekomen in verband met hekserij.
Decennialang werden mensen nog beschuldigd van hekserij. Het verschil in latere jaren was echter de aard van de straf. Degenen die veroordeeld werden, konden rekenen op ontsnapping aan de brandstapel. Zij konden ervan afkomen met andere straffen zoals verbanning, lijfstraffen, schavotstraf en afkoping.
Een voorbeeld hiervan is Marry Hoernemans, die een watertest onderging. Dit gebeurde echter niet op bevel van de rechtbank, maar op haar eigen verzoek. Marry had een conflict met haar stiefzoon, die haar van hekserij beschuldigde. Om haar onschuld te bewijzen, eiste ze zelf de waterproef. De rechter ontraadde haar dit sterk, maar Marry hield vol. Uiteindelijk werd de proef uitgevoerd; Marry bleef drijven en werd daardoor als onschuldig beschouwd.
Lees meer:
Olga Spekman, Erfgoed Gelderland, CC-BY
Volkscultuur
Bestuur
Personen
1500-1600
1600-1700
1000-1500
Aalten
Achterhoek