In 1896 werd Nederland opgedeeld in honderd Kamerkiesdistricten waarin evenzoveel volksvertegenwoordigers werden gekozen. De zetel ging naar de kandidaat die de absolute meerderheid van de stemmen in zijn district wist te halen, dat wil zeggen de helft plus een.
Het Kamerkiesdistrict Zutphen omvatte tussen 1896 en 1917 de gemeenten Zutphen, Brummen, Vorden, Warnsveld, Hummelo, Doesburg, Steenderen en Hengelo. De kieswet van 1896 bracht naast een herschikking in de districtsindeling een verdubbeling van het aantal kiesgerechtigden.
Kleine middenstanders, onderwijzers, ambtenaren en een deel van de geschoolde werklieden konden in 1897 voor het eerst een stem uitbrengen. Naar de Kamerverkiezingen van 1897 werd dan ook met spanning uitgekeken, want niemand kon voorzien op wie die nieuwe kiezers zouden stemmen. In het kiesdistrict Zutphen gingen in 1897 vier kandidaten de strijd met elkaar aan.
Favoriet was het vooraanstaande liberale Kamerlid H. Goeman Borgesius, die sinds 1891 voor 'Zutphen' in de Tweede Kamer zat. In de stad Zutphen - met eenderde van alle kiezers de belangrijkste gemeente in het district - kon hij rekenen op een netwerk van politieke vrienden. De in Den Haag gevestigde Goeman Borgesius wist dat een dergelijk thuisvoordeel onder een regionaal districtenstelsel van doorslaggevende betekenis kon zijn.
Goeman Borgesius versloeg met 3.283 tegen 2.293 stemmen zijn rivaal De Jonge. Omdat Goeman Borgesius reeds in de eerste ronde de absolute meerderheid had behaald van het totaal aantal van 6.029 uitgebrachte geldige stemmen, bleef een tweede stemronde uit. Vier jaar later wist Goeman Borgesius na een succesvol ministerschap op Binnenlandse Zaken wederom te winnen in 'zijn' district, maar ditmaal pas in de tweede ronde. Vanaf 1905 was het de liberaal F. Lieftinck die keer op keer het kiesdistrict Zutphen wist te winnen, zij het dat ook hij door de voortgaande polarisering en politisering telkens pas in de tweede ronde zijn zetel veiligstelde.
Vanaf 1896 steeg ook het aantal kiesgerechtigden voor de gemeenteraadsverkiezingen; in Zutphen van 1.459 in 1895 tot 2.106 in 1900 op een bevolking van om en nabij de 18.000 zielen. Omdat sindsdien ook in de grotere gemeenten in kiesdistricten werd gestemd, nam de verscheidenheid in de samenstelling van de raad toe. Van die districtsgewijze verkiezingen profiteerden in Zuphen vooral de sociaaldemocraten, die het eind negentiende en begin twintigste eeuw niet moesten hebben van het aantal sympathisanten, maar van de geografische concentratie van hun achterban in bepaalde wijken van de stad.
De eerste sociaaldemocraat kwam in 1904 in de raad. Stemmen werd meer en meer een kwestie van het uiten van partijloyaliteit en steeds minder een zaak van het telkens maar weer verlenen van een vertrouwensvotum aan de mannen van verdiensten die het sinds jaar en dag voor het zeggen hadden in de stad. En al moesten de liberalen dan steeds meer terrein prijsgeven, met acht van de zeventien raadsleden, een liberale burgemeester en liberalen op de beide wethouderszetels domineerden zij nog altijd het stadsbestuur.
Deze tekst is een verkorte versie van een lemma uit het werk 'Gelderland 1900-2000' (eindredactie: Dolly Verhoeven).
Jasper Loots