In de tuchthuizen, met gezamenlijke slaap- en werkzalen, heerst een onhygiënische omgeving die vaak leidt tot ziekte onder gedetineerden. Bovendien oefenen de gevangenen vaak een negatieve invloed op elkaar uit. Dit leidt tot het concept van het cellulaire stelsel, waarbij eenzame opsluiting mogelijk wordt. Al in 1840 wordt deze vorm van opsluiting wettelijk toegestaan, maar de daadwerkelijke invoering laat op zich wachten vanwege de noodzaak om gevangenissen eerst te verbouwen.
Naar aanleiding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht uit 1881 moet in Gelderland een grote gevangenis worden gebouwd in Arnhem en een kleinere faciliteit met minder dan dertig plekken in Zutphen. Volgens artikel 11 van het Wetboek dient de gevangenisstraf van vijf jaar of minder in strikte afzondering te worden ondergaan. De gedetineerde heeft uitsluitend contact met inrichtingspersoneel, geestelijken en familie tijdens familiebezoek. Bovendien schrijft de wet voor dat er tien uur werk moet worden verricht, een half uur in de open lucht moet worden doorgebracht, en op zondag een verplichte kerkdienst moet plaatsvinden. Bij het verlaten van de cel is het dragen van een celkap verplicht voor elke gevangene.
Veel gedetineerden kunnen niet goed met dit nieuwe regime overweg. Er is veel psychische nood. Het duurt echter nog wel enige tijd voordat de schadelijke gevolgen door ‘deskundigen’ worden onderkend. Het duurt echter geruime tijd voordat 'deskundigen' de schadelijke gevolgen erkennen. In 1881 wordt zelfs besloten eenzame opsluiting uit te breiden naar veel meer delicten en de duur van de cellulaire opsluiting voor langgestraften te verlengen. Vanwege het ontstane ruimtegebrek moeten er haastig drie grote koepelgevangenissen worden gebouwd waaronder een in Arnhem.
De strafgevangenis in Arnhem wordt opgetrokken volgens het concept van de koepelgevangenis, geïnspireerd door Jeremy Benthams Panopticon, Or, the Inspection-house (1791). Het oorspronkelijke ontwerp voorziet in permanente observatie van de celbewoners vanuit een centrale observatiepost in de ronde binnenruimte. In 1882 wordt de bouw van de koepelgevangenis in Arnhem toegewezen aan L. Brand in Giessendam en P. Seret in Sliedrecht voor een bedrag van 521.198 gulden.
Er wordt echter afgeweken van het oorspronkelijke concept van Bentham. De Arnhemse koepelgevangenis wordt uiteindelijk een bewaarplaats waar gevangenen elk in een afgesloten cel verblijven. Er is geen sprake van permanente observatie, aangezien bewakers en gedetineerden gescheiden zijn door gesloten celdeuren. Het cellenhuis heeft in totaal 208 cellen, gelijkmatig verdeeld over de begane grond en de drie verdiepingen. Op 15 augustus 1886 wordt de koepelgevangenis in Arnhem officieel in gebruik genomen.
Al snel blijken er een aantal grote bouwkundige problemen verbonden te zijn aan het ontwerp. Genoemd worden de akoestische eigenschappen van het gebouw, de onmogelijkheid van de al vlug gevoelde behoefte aan uitbreiding en de handhaving van de temperatuur. De bouw is aanzienlijk goedkoper dan de vleugelgevangenissen. De nadelen hebben er echter toe geleid dat er uiteindelijk niet meer dan drie koepelgevangenissen in Nederland zijn gebouwd.
Na de Eerste Wereldoorlog is er een plotselinge toename van criminaliteit en ontstaat er een groot cellentekort. Dankzij een ‘noodwet’ uit 1918 is het niet meer voorgeschreven dat gevangenen alleen in een cel worden opgesloten. Het duurt tot 1926 voordat de eenzame opsluiting niet meer wordt uitgevoerd. Pas in 1952 verdwijnt de mogelijkheid voor rechters tot het opleggen van een eenzame opsluiting definitief uit de wet.
Bronnen:
Olga Spekman, CC-BY