In middeleeuws en vroegmodern Nederland waren vrijheidsstraffen een zeldzaam fenomeen. Het opsluiten van mensen vond voornamelijk plaats in afwachting van een veroordeling, als executiemiddel of als drukmiddel om betaling af te dwingen.
De voornaamste vrijheidsstraffen vóór 1795 waren voornamelijk verbanning en de galeistraf. Bij verbanning mocht de veroordeelde zich niet meer in een bepaalde regio of stad vertonen. Bij de galeistraf werd de veroordeelde elders te werk gesteld. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog gebruikten men gevangenen om het tekort aan schepelingen op te vullen. In Gelderland werd deze straf zelden toegepast. Een uitzondering was de uitspraak door het Hof van Gelre in 1634 waarin Jan Floren tot een galeistraf van 15 jaar werd veroordeeld.
In de middeleeuwse maatschappij kwam gevangenisstraf bijna nooit voor. Financiële factoren speelden hierbij een grote rol. Het houden van een gevangene was een last vanwege de huisvestings- en voedingskosten. Hierdoor bestonden er aanvankelijk geen speciaal gebouwde gevangenissen. In plaats daarvan werden kerkers in kastelen, vestingtorens en stadspoorten gebruikt. In kasteel Keppel was er omstreeks 1347 speciaal voor de gevangenneming de Dieventoren gebouwd. Twee ruimtes die gebruikt werden als gevangenis staan er nog steeds.
In Arnhem werd gebruikt gemaakt van de verschillende aanwezige poorten. De oudste bekende stadspoort die ook dienst heeft gedaan als gevangenis is de Sabelpoort (circa 1397). Hierdoor ontstond in Arnhem de uitdrukking ‘op de poort setten’ voor de gevangenneming. Deze poort doet in deze tijd tevens dienst als bewaarplaats van krankzinnigen, zoals blijkt uit een akte uit 1495 (‘de gekkentoren’). In 1643 wordt melding gemaakt van ‘op water en brood zetten’ in de zogenaamde ‘Kaalkelder’. Deze kelder heeft tot de achttiende eeuw nog als gevangenis gefungeerd voor bedelaars, straatjongens en straatslijpers, blijkens een besluit uit 1736. De mogelijkheid voor gevangenneming werd uitgebreid door de inrichting van de Velperpoort in 1571 voor stedelijke gevangenen. Na 1597 werd de Sint-Janspoort aangewezen als gevangenis voor ’vagabunden, landtlopers, bedelaers, streupers ende heerlose soldaten’.
Toen het Hof van Gelre en Zutphen zich in 1543 in Arnhem vestigde nam de behoefte aan opsluiting verder toe. Er werd een speciale gevangenis ingesteld voor niet-ingezetenen. Deze werd in de Sint-Janspoort ondergebracht. Een speciaal aangestelde cipier moest hier toezicht houden. Het regiem was hier minder streng waardoor gevangenen regelmatig wisten te ontvluchten.
Vanaf 1528 bestond er ook in het stadhuis van Arnhem een gevangenis. Deze wordt de ‘Riddercamer’ genoemd. Hier verbleven personen die slechts overtredingen habben begaan of die wegens schulden in gijzeling werden gehouden. De aankleding en comfort staken gunstig af in vergelijking met de gevangenissen in de poorten. Deze ‘Riddercamers’ bevonden zich ook in andere grote steden. In de zeventiende eeuw nam het aantal opgelegde gevangenisstraffen aanmerkelijk toe. Ook werden langere straftijden toegewezen. Gedetineerden uit Arnhem werden soms bij particulieren ondergebracht of overgebracht naar de reeds in Holland bestaande tuchthuizen.
Bronnen:
Olga Spekman, CC-BY
Streekgeschiedenis
Bestuur
1500-1600
1600-1700
1000-1500