Vanaf 1817 werden de buitenste verdedigingswerken van de stad omgetoverd in slingerende wandelpromenades en lommerrijke plantsoenen. Dit alles naar de plannen van de befaamde tuinarchitect Jan David Zocher jr.
De sloop van de binnenwal, de stadsmuren en de poorten werd vanaf 1829 ingezet. Op de fundamenten van de stadsmuur, bij het hedendaagse Willemsplein, bouwde architect Hendrik Willem Fromberg in 1853 met gemeentelijke subsidie zeven imposante herenhuizen. Dat achter het witte neoclassicistische stadspaleis de armoedigste krotwoningen stonden, moest verborgen blijven ‘zoodat het oog van de vreemdeling niet langer onaangenaam getroffen worde’.
In 1808 had koning Lodewijk Napoleon de wallen en vestingwerken al aan de stad geschonken. De sloop van de buitenwerken werd opgehouden omdat Napoleon in 1812 de vesting in weerbare staat liet herstellen. In 1817 kreeg de stad van Koning Willem 1 toestemming om de buitenwerken van de vesting Arnhem te veranderen in bolwerkplantsoenen. Daar bleef het niet bij. Kregen de meeste steden pas bij de Vestingwet van 1874 de gelegenheid om hun stadsmuren te slopen, Arnhem mocht dat al in 1829. In twintig jaar tijd werden de oude stadsmuren met de grond gelijk gemaakt. Het puin werd gebruikt om de stadsgracht te dempen waarop vervolgens de singels werden aangelegd. Dit betekende wel weer het einde van de bolwerkplantsoenen.
De sloop van de verdedigingswerken was rigoureus. Van de vier middeleeuwse grote stadspoorten bleef alleen de Sabelspoort over. De imposante Jans- en Velperpoorten met binnen- en buitenpoorten, bastions en ravelijnen maakten plaats voor ruime pleinen. De brede stadsgracht verdampte in fasen tot een smal vijverachtig stroompje op de Lauwersgracht. Arnhem had in één slag zijn middeleeuwse, later gezien als pittoreske en nostalgische karakter afgelegd.
De vrijgekomen ruimte gaf gelegenheid tot de bouw van nieuwe riante huizen. In de beknelde binnenstad was daar geen ruimte voor. Het zijn in de eerste jaren vooral Arnhemse handelaars en bankiers die nieuwe huizen laten bouwen op geslechte vestingwerken. Zij beschikten over meer financiële armslag door de groei van de overslaghandel over de Rijn met Duitsland en de aanleg van verharde rijksstraatwegen naar het Veluwse achterland (Utrechtseweg en Velperweg in 1820, Hommelseweg en Amsterdamseweg in 1825).
Met het verdwijnen van de vestingwerken stond de stad nu direct in verbinding met de heuvels en de bossen van de Veluwe. Rijke mensen uit het westen van het land werden door de ligging van Arnhem aangetrokken. Grote herenhuizen in neoclassicistische stijl, zoals de Fromberghuizen, verrezen langs de binnenkant van de nieuwe singels. Daarnaast trokken andere grote projecten veel arbeiders aan, zoals de aanleg van de spoorlijn op een grote spoordijk en de bouw van Musis Sacrum in 1847. Arnhem was klaar voor de grote sprong voorwaarts.
Op een vroegere ravelijn (vooruitgeschoven verdedigingswerk in een gracht) buiten de gesloopte Velperpoort werd in 1847 het Musis Sacrum gebouwd. De concertzaal zou haar huidige karakteristieke uiterlijk pas in 1880 krijgen. De zaal lag in haar beginjaren als een eilandje in de voormalige stadsgracht. De met bomen omzoomde paden rondom Musis waren een geliefde wandelroute voor de Arnhemmers. Een kleine dam verbond de zaal direct met de stad via de Nieuwstad.
Musis Sacrum werd in nog geen drie maanden gebouwd om in eerste instantie onderdak te bieden aan de ‘Liedertafels’: zangwedstrijden tussen mannelijke koren uit de Nederlands en Duitse Rijnsteden. Al snel breidde de zaal haar activiteiten uit met landelijke conferenties en tentoonstellingen.
Dit is een venster uit de Canon van Arnhem
Vorige vensterVolgende venster
Jan de Vries, CC-BY-NC