In 1899 nam de gemeenteraad van Arnhem een verstrekkend besluit. Ze besloot tot aankoop van een groot deel van het landgoed van baron Van Heeckeren. De baron kon de kosten van zijn immense landgoed niet meer opbrengen.
Vanaf 1880 had hij stukken verkocht aan projectontwikkelaars als Thomas Etty (Burgemeesterskwartier), Hendrik Kooy (Transvaalbuurt) en Van Gendt en Nieraad (St. Marten en Sonsbeekkwartier). De gemeenteraad schrok van de prijs (fl. 850.000), maar dankzij de doortastendheid van de directeur gemeentewerken, J.W.C. Tellegen, kwam de stad in het bezit van het park en de bijbehorende witte villa op de Hartjesberg. De vooruitziende Tellegen werd in 1928 geëerd met de ingebruikname van een monumentale Tellegen-bank bij de grote vijver.
Vanaf 1800 kwamen de afzonderlijke landgoederen rondom de stad steeds meer in één hand. De burgemeestersfamilie Van Eck verwierf Mariëndaal, Den Brink (Kema-terrein), de Lichtenbeek en Boschveld in het westen. Een ander Arnhems burgemeestersgeslacht, Van Pallandt, werd de eigenaar van de landerijen ten oosten van de stad (Klarenbeek, Angerenstein en Rennen Enk). De grootste van de grootgrondbezitters was de familie Van Heeckeren van Enghuizen. Vanaf 1821 kocht de baron met vooral geld van zijn rijke Amerikaanse vrouw, vrijwel het hele noordelijke bossen- en heidegebied – tot ver over de Schelmseweg – op.
Baron van Heeckeren van Enghuizen betaalde 70 duizend gulden voor de aanleg van de Grote Waterval in 1821. Verschillende negentiende-eeuwse arbeidersgezinnen hadden van dat bedrag jarenlang kunnen leven.
Rond 1880 kwamen de landeigenaren in de problemen. Het onderhoud van de landgoederen nam toe en de opbrengsten daalden. Een algemene landbouwcrisis, die versterkt werd door de invoer van goedkoop Amerikaans graan, was het gevolg. Bij het overlijden van de eigenaar van het landgoed Klarenbeek besloten de erfgenamen dan ook het landgoed te verkopen. Wethouder H.J. Cordes zag in angstdromen het park in handen vallen van houtkappers en bouwbazen. Hij wist de gemeenteraad in 1886 te overtuigen om voor ruim 200 duizend gulden Arnhem haar eerste stadspark te geven.
De aanschaf van Sonsbeek had meer voeten in de aarde. Het landgoed lag niet buiten het stadscentrum zoals Klarenbeek, maar liep door tot het Willemsplein. Het grondoppervlak was bovendien vele malen groter en de koopprijs navenant. Toen Tellegen echter zag dat eerdere verkochte stukken grond zonder enig plan werden volgebouwd, greep hij in. In mei 1899 werden de hekken van het landgoed voor het eerst voor het publiek opengesteld. De mensen vergaapten zich – net als de miljoenen Arnhemmers en toeristen na hen – aan de beboste heuvels, de vijvers, de Grote Waterval, de Witte Villa en de Belvedère.
In 1925 dreigde het landgoed Zypendaal ook in de handen van projectontwikkelaars te vallen. Een aankoopvoorstel van B&W werd echter door de gemeenteraad verworpen. Daarop kocht, in een ‘grootmoedige daad’, dr. J.C. Hartogs, directeur en oprichter van de Enka, het prachtige bezit. Hij gaf het direct in bruikleen aan de gemeente en stond vrij gebruik door de Arnhemse bevolking toe. In 1930 kwam het landgoed, tegen een beduidend lagere prijs, alsnog in de handen van de gemeente.
De naam Sonsbeek is trouwens geen verbastering van de St. Jansbeek, zoals vaak wordt gedacht. Het park dankt zijn naam aan joffer Anna van Sonsbeeck die rond 1700 verschillende stukken grond en een molen langs de Jansbeek in bezit had. Bij vererving, verkoop en het toevoegen van omringende landerijen werden de bezittingen aangeduid als ‘Sonsbeeck’. Die naam werd overgenomen door latere eigenaren toen zij de landerijen rondom de Jansbeek, de Wildbaan (bij de Parkweg) en de Hartjesberg, de plek waar de Witte Villa werd gebouwd, samenvoegden.
Dit is een venster uit de Canon van Arnhem
Vorige vensterVolgende venster
Jan de Vries, CC-BY-NC