Als gevolg van de pauselijke encycliek Rerum Novarum uit 1891 kwam de Rooms Katholieke arbeidersvereniging in Nederland in een stroomversnelling. Dit verliep niet zonder slag of stoot: er waren intern hoogoplopende meningsverschillen over de taakverdeling, zeker toen men op nationaal niveau ging werken. Het bisschoppelijke communiqué van 1916 maakte daar een einde aan en gaf een tweede impuls aan de katholieke vakbeweging. In Gelderland ontstonden hierdoor veel lokale vakverenigingen.
In 1891 verscheen de pauselijke encycliek Rerum Novarum, waardoor het Vaticaan een impuls gaf aan plaatselijke katholieke vakverenigingen overal in Nederland. Vooral de arbeiders in Haarlem waren er vroeg bij, en werden dan ook een voorbeeld voor andere plaatsen in Nederland. Deze eerste organisaties waren voornamelijk standsorganisaties. Een standsorganisatie had als doel de katholieke arbeiders uit diverse sectoren op het vlak van cultuur, godsdienst en zedelijkheid te onderwijzen.
Al snel ontstonden er binnen deze standsorganisaties onderafdelingen. Katholieke arbeiders uit dezelfde beroepssector gingen zich verenigen om, waar nodig, gezamenlijk hun belangen te verdedigen tegen de werkgever. Ook zochten de vakorganisaties van verschillende standsorganisaties elkaar regionaal op. Zo ontstonden de eerste regionale vakbonden.
Rond 1900 werd van verschillende kanten het idee geopperd dat de katholieke arbeidersbeweging eigenlijk landelijk verenigd zouden moeten worden. Nagenoeg tegelijkertijd ontstonden zowel binnen de standsorganisaties als binnen de vakorganisaties initiatieven om een landelijke koepel op te zetten. Zo kwamen de vele standsorganisaties in 1906 samen in Federatie van R.K. volks- en werkliedenbonden (ook wel ‘de federatie’). In 1909 volgden de vakorganisaties met het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie (ook wel ‘het vakbureau’) als landelijke koepel. Maar niet alles was koek en ei: vrijwel meteen ontstond er onenigheid over de verdeling van verantwoordelijkheden van de twee organisaties. Ook was men het niet eens over een aantal inhoudelijke zaken met betrekking tot de leden, het lidmaatschap en de contributie.
In oktober 1916 bracht het kerkelijke gezag helderheid in de zaak. Door middel van een bisschoppelijk communiqué werd een duidelijke taakverdeling opgelegd en werd duidelijk gemaakt dat leden van een vakorganisatie óók lid moesten zijn van de standsorganisatie. Voor de Gelderse katholieke arbeiders had dit communiqué grote gevolgen. Er stond namelijk ook in dat, waar mogelijk, een lokale afdeling van de verschillende vakorganisaties gesticht moest worden. Het gevolg was dat er in de plaatsen rond Nijmegen veel katholieke arbeidersverenigingen opgericht werden in de jaren 1916-1930. De vereniging die zich het breedst verspreidde was de R.K. Werkliedenvereniging St. Joseph, met afdelingen in o.a. Wijchen (1917), Doornenburg (1921), Puiflijk (1924), Vaassen (1925) en Overasselt (1928). Zo konden de provinciale netwerken ontstaan.
Dit verhaal is geschreven door Emma Goossens, Kees Huntink, Bas Oerlemans en Elmar van de Ree in het kader van het projectcollege 'Achter de vaandels' van de RU master ‘Geschiedenis en Actualiteit’ en het Katholiek Documentatiecentrum in samenwerking met Stichting Vakbondshistorisch Archief Nijmegen.
Verder lezen:
Vakbondsverhalen
Geloof
Volkscultuur
1900-1950
Lingewaard
Wijchen
Druten
Heumen
Epe
Rijk van Nijmegen
Arnhem e.o.
Veluwe