Mijn naam is Barbara Esseboom. Ik ben geboren in Paramaribo en getogen in Arnhem met verhalen, liederen en rijmpjes die op een subtiele, onderhuidse manier verwezen naar het slavernijverleden. Verhalen van Anansie de spin en zijn vrouw M’Kuba, verhalen van Mama Aisa, Moeder Aarde die ons, haar kinderen, beschermt, draagt, steunt en voedt, verhalen van vooroudergeesten die voortleven en huizen in de bomen, in het water nabij de watervallen of op het land dat gemarkeerd wordt door termietenheuvels. De bemanning van de slavenschepen zag er op toe dat de slaafgemaakten geen bezittingen meenamen. Geheel naakt moesten zij de overtocht maken naar een nieuwe onbekende wereld. Zij wisten echter enkele dingen mee te nemen, zoals deze verhalen.
Daarnaast waren er ook de verhalen waarin de relatie tussen de slaafgemaakten en hun eigenaren werden benadrukt. Deze lieten niets aan de verbeelding over. Zo ook het liedje over de afranseling van een slaafgemaakte vrouw in opdracht van de slaveneigenaar. Lijfstraffen uitdelen was de taak van de Bastiaan of Basia, een slaafgemaakte man die als beul moest dienen op de plantage. “Basia fon mi taki fon na wenke mik mi ati brong, Basia fon mi taki fon na wenke mik mi ati brong.” - Bastiaan ransel haar af ik zeg ransel haar af, die griet heeft mij boos gemaakt.
Het weerwoord van de slaafgemaakte vrouw maakte de slaveneigenaar zo boos dat hij de Bastiaan opdroeg om door te slaan. Dat werd haar uiteindelijk fataal. “Membre taki yu bin kari mi, mi mooi Jaba, mi switi lobi, membre taki yu bing kari mi mi mooi Jaba mi swit lobi.” - Herinner je je nog dat jij mij beeldschone Jaba, mijn zoete geliefde noemde.
Een bekender rijmpje dat wij allemaal wel kennen, stamt volgens onderzoek van Frank Martinus Arion uit de slavernijperiode. ‘’Iene miene mutte, tien pond grutte. Iene miene mutte, tien pond kaas. Iene miene mutte, is de baas. Wil je niet geloven klim naar boven. Klim maar in de mast, iene miene mutte is de baas.’’ Deze tekst is echter een andere vertaling van de oorspronkelijke Creoolse tekst: ‘’Iene miene mutte, temp de grutte. Iene miene mutte, tempu de kasa. Iene miene mutte, es debas.’’ De betekenis van dit rijmpje verwijst naar de slaafgemaakte vrouwen die benedendeks gevangen werden gehouden op een slavenschip: “Meisjes met veel tijd om te vrijen, meisjes met veel tijd om te trouwen, heel veel meisjes daar beneden.”
Tot de mooiste verhalen behoren de verhalen over de eerste dragers van de naam Esseboom. Zij waren drie broers uit toenmalig Nieuw Rotterdam. Sommige verhalen gaan over twee broers die waren weggelopen naar Berbice, waar de slavernij al was afgeschaft. Heimwee en verhalen over de naderende afschaffing van de slavernij in Suriname heeft ze doen besluiten om terug te keren naar Nieuw Rotterdam. Volgens een ander verhaal was de afschaffing de reden dat ze verkozen om niet te vluchten. Hoe het verhaal ook liep, een échte Esseboom herken je uit duizenden. Een echte Esseboom is een lange statige man met een spitse neus en wat hoekige gelaatstrekken. Slank, maar gespierd. Met kaarsrechte tanden. Tanden zo recht dat je kan zeggen dat ze waterpas staan. En een huid die glimt in de zon als een zwarte parel.
Hoe verheugd ik was om de eerste Esseboom te vinden op de een van de borderellen van Anthony Dessé. Zijn naam was Charles Esseboom. Bij de emancipatie moesten de plantage-eigenaren de slaafgemaakten aangeven die ze bezaten. Voor iedere slaafgemaakte kregen zij driehonderd gulden van de Nederlandse overheid ter compensatie voor diens vrijheid. De slaafgemaakten moesten zelf ook een prijs betalen, zij moesten tien jaar onbetaald doorwerken voor de plantage-eigenaar en christen worden. Op de plantage zelf was het gebruikelijk dat slaafgemaakten naast de naam gegeven door de plantage-eigenaar ook een eigen Afrikaanse naam hadden. Deze naam kregen zij van hun moeders.
Ik stel me voor dat er een ambtenaar uit Nederland in de Surinaamse hitte de borderellen aan het opmaken was van de plantages van Anthony Dessé. En de volgende persoon staat voor zijn tafel. “Naam?” De jongen zegt zijn naam, maar aan het andere eind van de tafel zegt iemand: “Dat is Charles, hij is geboren in 1845.” Een andere ambtenaar kijkt naar de lijst met achternamen op alfabetische volgorde. Namen die niet in Nederland voorkomen, maar wel Nederlands klinken. Hij is aangekomen bij de E. De E van Esseboom. Binnen enkele minuten loopt Charles Esseboom van de tafel weg. Hij is degene die ze Charles Esseboom noemen. Hij is dan zestien jaar oud. Op 1 juli 1863 krijgt hij zijn vrijheid, hij moet nog tien jaar doorwerken maar hij is vrij. Zijn vrijheid kost hem zijn naam en geeft hem een nieuwe ervoor in de plaats: Charles Esseboom. Hoe meer ik te weten kom over mijn geschiedenis, hoe meer vragen ik heb over die geschiedenis. Hoe zag zijn leven eruit? Wie was zijn moeder? Vaders kunnen we immers niet terugvinden. Zij werden niet geregistreerd om eventuele eigendomsconflicten te voorkomen. Wat heb ik meegekregen van Charles en wat geef ik door?
Lees hier deel 2 van het spoor van de maand januari.
Meer informatie over het project bij Erfgoed Gelderland.
Geïnteresseerd in meer verhalen over het slavernijverleden van Gelderland, Nederland of de wereld? Kijk dan vooral op de website van Mapping Slavery.
Barbara Esseboom, CC-BY-NC
Sporen van slavernijverleden
Personen
1800-1900
Arnhem
Arnhem e.o.