Gerard Alofs uit Wehl had net zijn onderwijzersexamen afgerond aan de Sint Ludgeruskweekschool te Hilversum, toen hij op 28 augustus 1939 op het raam van café Van Uhm het mobilisatiebevel las voor zijn lichting 1939. Hij zette in 1989 zijn herinneringen aan de oorlog op papier.
Hoogtepunten in elke soldatenleven waren de weekends dat je met 'klein verlof' naar huis mocht. Het was interessant om als militair in je geboortedorp rond te stappen en ’s zondags naar de kerk te gaan; als rekruut – soldaat in opleiding – mocht je tijdens verlof nog geen burgerkleding dragen.
Zo komen we bij de meidagen van 1940. Ik heb me hier niet gewaagd aan een beschrijving van mijn gevoelens, emoties en verwachtingen in de verschillende mobilisatiefases. Na de bezetting van het Saargebied, de Anschluss van Oostenrijk, de annexatie van Sudeten-Duitsland, de inval in Polen met de daardoor uitgebroken wereldoorlog, ging er heel wat door ons heen, juist ook als soldaat. Ik schaam mij niet dat er momenten van grote angst waren.
De Meent was een weidegebied aan de rand van Bussum en mogelijk landingsterrein voor vijandelijke vliegtuigen. De bewaking werd toevertrouwd aan de compagnie rekruten waarbij Lanke en ik waren ingedeeld, gelegerd in een nabijgelegen, leegstaande villa. De landingsmogelijkheid was er reeds beperkt door verspreid geplaatste betonnen rioleringselementen. Onze detachementscommandant wees twee plaatsen aan voor de mitrailleurs; bij elke mitrailleur enkele soldaten met een korporaal. Toen na een paar dagen onze commandant werd vervangen door luitenant Wesseling, verplaatste die meteen de mitrailleuropstellingen; beide mitrailleurs stonden namelijk in elkaars schootveld!
In de nacht van de verraderlijke overval, 10 mei, was het ontzaglijk druk in de lucht. Het officiële bericht dat wij in staat van oorlog waren maakte diepe indruk op me. Wij kenden geen oorlog: hoe is dat? Wat staat me te wachten? Wat gebeurt er thuis in Wehl?
‘s Ochtends stonden wij met een groep, dicht bijeen, met een mitrailleur en onze antieke geweren op laagvliegende vliegtuigen te vuren. De Duitser daarboven moet zich slap gelachen hebben, anders had hij met één salvo …
Een nacht lag ik met enkele soldaten bij een van de mitrailleurs en zagen wij – tot onze schrik – een vijandelijk vliegtuig een noodlanding maken, ver de Meent in, het leek kilometers verderop. Wat moest ik als commandantje doen? Eropaf, had dat zin, m’n post verlaten? Voordat ik tot een beslissing kwam, boden twee passerende marechaussees aan op verkenning te gaan. Gretig accepteerde ik dit aanbod. Ik heb nooit meer iets van dit voorval gehoord.
In een van die volgende nachten werden wij verplaatst naar Amsterdam, een school in een zijstraat van de Middenweg. Daar waren reeds soldaten gehuisvest, maar wij mochten op hun kribben wat bijslapen. Ineens werden we met onze wapens naar buiten gecommandeerd: in de verte daalden vijandelijke parachutisten neer. Het bleken echter meeuwen te zijn.
In Amsterdam vernamen wij over de capitulatie. Ineens waren wij krijgsgevangenen, al hadden we geen Duitser gezien. We moesten onze wapens inleveren en op de Middenweg zag ik de eerste Duitse militaire colonne. Al gauw terug in de Palmkazerne, had een verdere sergeantsopleiding geen zin meer. Mijn militaire loopbaan eindigde met de rang van korporaal, dus geen onderofficier. M’n vader vond dit wel jammer.
De eerste keer dat ik na de meidagen met klein verlof thuiskwam in Wehl was heel gelukkig en emotioneel. Thuis wist men niet waar ik tijdens de gevechten zat. Aan de Grebbelinie, immers mede verdedigd door 8 R.I.? Ik had zelf in onzekerheid gezeten over eventuele gevechten in Wehl. Wij kenden helemaal geen oorlog!
Na de krijgsverrichtingen was ''Der Führer'' zo goedgunstig het Nederlandse leger uit krijgsgevangenschap te ontslaan. Wanneer je aan kon tonen dat je als burger werk had, mocht je met groot verlof uit dienst. Echter … ik had geen baan! Daar moest dus wat gebeuren.
Met m’n vader fietste ik naar het hoofd van de school te Braamt – de heer Kok. Daar kon ik meteen terecht, in de tweede klas van dertien leerlingen. Wij waren in de wolken. Ik verdiende niets, als zogenaamd kwekeling met akte. Maar dat was geen bezwaar: ik had een betrekking! Mijn vader tekende namens het Wehlse gemeentebestuur mijn bewijs van groot verlof: 8 juni 1940.
Gerard Alofs (1919-1991) schreef dit biografische relaas rond 1989. Het is ingestuurd door Marijn Alofs in het kader van het project 'WO2-verhaal Gezocht'. Lees de overige ingestuurde verhalen ook in de special Getuigen van de Oorlog. Lees hier het eerste deel van dit biografische relaas.
Gerard Alofs (1989), ingestuurd door Marijn Alofs