Tini Seijdell-Valkenburg vertelt ons (via Stichting Grebbelinie in het Vizier): 'Toen de Tweede Wereldoorlog in mei 1940 uitbrak was ik bijna 4 jaar. Wat ik me herinner van die tijd, zal ik nu vertellen. Omdat het in Scherpenzeel te gevaarlijk werd, moesten we vluchten, evacueren dus. Dat wil zeggen, mijn vader, moeder, zusje, een oudtante en ik. Niet alleen de mensen uit Scherpenzeel moesten vertrekken, maar ook uit andere plaatsen, maar dat wist ik toen natuurlijk niet.'
'Er was een enorme drukte in huis. Ik weet dat we achter het huis eenden hielden. Er kwam iemand om die te slachten en mijn moeder braadde de eenden, die vervolgens geweckt werden. Wecken is voedsel vacuüm verpakken in glazen potten, door ze te verwarmen in ketel met water. Toen we de deur uitgingen, zag ik nog dat mijn oudtante de deur van haar kabinet (een mooie notenhouten kast) op slot deed.
We moesten naar het station Woudenberg/Scherpenzeel lopen, wat ongeveer 3,5 km was, een heel gedoe dus. Mijn moeder had de kinderwagen volgestouwd met van alles en nog wat, dat we onderweg nodig hadden. Grappig was dat er onderin de 'buik' van de kinderwagen een klein luikje zat. Daarin stopte mijn moeder wat waardevolle spulletjes. Ik had nog nooit in een trein gezeten en nu midden in de nacht in een echte trein; dat was wel spannend. Uiteindelijk zijn we terecht gekomen bij een boerenfamilie in Winkel, een plaatsje in Noord-Holland.
Er liepen lammetjes, het was mooi weer, er vlogen vliegtuigen over en we kregen bruine bonen te eten. Na ongeveer twee weken mochten we weer naar Scherpenzeel. Eerst ging mijn vader er kijken, want er was heel veel verwoest in ons dorp. Gelukkig stond ons huis er nog en dus konden wij weer terug. De buren hadden minder geluk, want hun huis was helemaal verwoest. Al heel snel kregen ze gelukkig op dezelfde plek een nieuw (wederopbouw)huis.
Maar wat was er een troep op te ruimen in ons huis. Het was ook erg jammer dat alle geweckte eenden door de Duits soldaten opgegeten waren en de deuren van het kabinet waren kapot geschoten. Ze hadden natuurlijk willen kijken of er iets waardevols in de kast zat.'
Dit is wat ik me herinner van het begin van de oorlog. Een enkel ding herinner ik me ook nog wel van tijdens de oorlog.
'We hadden een keer een onderduiker in huis en toen werd er gewaarschuwd dat er een razzia zou komen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. De onderduiker heeft toen een hele nacht aan de achterkant van het huis in de dakgoot gezeten. In 1944 kregen we evacuees in huis, eerst een echtpaar uit Renkum en daarna een echtpaar uit Oosterbeek, doordat zij hadden moeten vluchten voor de zware strijd, die rond Arnhem werd uit gevochten.
In de hongerwinter in januari 1945 hebben mijn vader en moeder een paar één of twee nachten onderdak geboden aan een paar jongens uit Rotterdam, die op voedseltocht waren en die schreven in het poëziealbum van mijn zus Corrie':
Toen wij op doorreis waren van Rotterdam naar Vriezenveen
En sneeuw en ’t vroor dat ’t kraakte, toen kreeg ik ’t in mijn been.
En kwamen wij bij jullie. Toen kregen wij onderdak.
Het is te hopen, dat jij nooit zó hoeft te lopen.
Dit wensen wij allebei: Rinus en Jelle IJsbrandij
'En aan het eind van de oorlog tijdens de bevrijding kregen we twee Canadese soldaten in gekwartierd. Die heetten Ken en Roy. Ken vond mij zo aardig, ik was toen bijna negen jaar oud, dat hij me wel mee wilden nemen naar Canada. Maar dat vonden mijn vader en moeder niet zo’n goed idee. De Schotse Doedelzakspelers maakten bij de bevrijding heel veel indruk op mij. Ze droegen notabene rokken en pluimen op de baretten. En dan die vreemde muziek. Oren en ogen wijd open.'
Dit verhaal van Tini Seijdell-Valkenburg is ingestuurd via Fred Vos (Stichting Grebbelinie in het Vizier) in het kader van 'WO2-verhaal Gezocht'. Lees de andere ingestuurde, geplaatste verhalen in de special 'Getuigen van de Oorlog'.
Tini Seijdell-Valkenburg, via Fred Vos (Stichting Grebbelinie in het Vizier)