Aart van de Peut deelt het verslag van Gerrit (Gert) van de Peut. (16-10-1930 – 4-9-2018), Scherpenzeel, over de eerste en de laatste oorlogsdagen.
'Toen de oorlog uitbrak zou ‘s nachts om 12.00 uur de torenklok van Scherpenzeel luiden, we moesten dan vertrekken om geëvacueerd te worden. Dat werd echter de volgende morgen, we hadden de klok niet horen luiden omdat de wind verkeerd stond. In de ochtend, het was 8.00 uur, werd de kinderwagen volgeladen met koffers en spullen en de kinderen Dik, Gert, Cor en Toos liepen mee met vader en moeder. Bij Stotijn, de voorposten in Scherpenzeel, lag prikkeldraad op en staken ijzeren spoorrails in de grond en daar stonden zenuwachtige soldaten. In het dorp was niemand meer te bekennen. Bij de stelling aan het begin van de Eikenlaan, terwijl wij er nog langs liepen, was het volop schieten op vliegtuigen. We liepen naar het station Woudenberg Scherpenzeel en stapten op de trein richting Wieringerwaard, Noord-Holland. Moeder met twee kinderen op een adres, Dick op een ander adres. Ik ben met mijn vader en de kinderwagen naar een ander adres gegaan aan de andere kant van het dorp.
Op een nacht, de Canadezen waren al in aantocht, was het ´s nachts een gerommel en lawaai buiten. De Duitsers waren landmijnen aan het leggen in de straat, bermen, zijwegen en inritten. We kwamen ‘s morgens op en wat zagen we? De ondergrondse was bezig om deze landmijnen weer te verwijderen. In de straat kon je zo zien waar ze lagen. De stenen waren er uitgehaald en er weer voorzichtig opgelegd. Om de mijnen in het zand te vinden bleek moeilijker. Op het fietspaadje voor het huis lag een mijn onder het zand. Er was in de ochtend een fietser langsgekomen en de band spoorde precies over de knop van de landmijn. Die landmijnen, antitankmijnen (platte koeken van dertig centimeter breed en acht centimeter dik in een blauwe kleur) werden daarna in groepen in de bosjes gelegd. Ze zijn later door de Duitsers, met de Canadezen erbij, in of achter het beukenbos opgeblazen. Ik was die dag ( jammer genoeg..) niet thuis.
Maar s ‘avonds vond ik er nog een achter de bijenstal, die waren ze vergeten en is later onschadelijk gemaakt. Een geweldige klap, de onderste twee rijen pannen van het huis waren in de dakgoot gezakt. Enige weken later, ik werkte een poosje bij de buurman, J. van de Fliert. We gingen met paard en wagen mest wegbrengen naar de schietbaan. Een volle vracht met paard er voor en met z’n tweeën voor op de wagen. Deze leeggemaakt en weer naar huis. In de uitrit van het land zagen we een koperen knop in het zand (een landmijn). Ik heb hem er uitgegraven met blote handen en aan de kant gelegd. We zijn er op vijfentwintig centimeter langsgereden.
Ook hebben we met Jan Dijkhof en zijn maatje (die hadden in het leger gediend) een landmijn uit elkaar gehaald in het bos tegenover ons en de resten in het bos gestopt. Ik heb er met mijn wijze neus bovenop gezeten. Op de straat in de bocht stond een rondje met een pijl getekend. In het naastgelegen bos vond ik na de oorlog een kist in de grond. Mijn vader erbij gehaald, die groef de kist verder bloot en vond twee flessen jenever. Pa heeft ze direct onder zijn jas gestopt en snel naar huis gebracht (Ik zie nog zijn blijde gezicht). In het kistje zaten verder onderdelen van landmijnen. De ondergrondse heeft de onderdelen opgehaald (niet de jenever.) Ook vonden we verderop in het bosje in een droge sloot een doos vol blikken perziken, ze waren lekker, zo na de oorlog. Ter afsluiting, er zijn met deze landmijnen geen ongelukken gebeurd.
Deze herinneringen van Gerrit van de Peut zijn ingestuurd door Aart van de Peut in het kader van het project ‘WO2-verhaal gezocht’. Lees de andere ingestuurde oorlogsverhalen in de special 'Getuigen van de Oorlog'.
Aart van de Peut, CC-BY-NC