In de huiskamer van de familie Basten vertelt de heer Piet Basten vol liefde en enthousiasme over zijn berg, de Kapelberg in Bergharen, en de molen die er naast staat waar hij vlakbij geboren en mee opgegroeid is. Zijn hele leven heeft hij in Bergharen gewoond en heeft zijn vrouw daar ook gezocht. “Die zat maar een honderd meter of vijf van mij af. Dus we hoefden geen van ‘beie nie’ ver.” Zijn vrouw zit tijdens het gesprek naast hem en fluistert af en toe iets ter aanvulling. Beiden zijn al van vroeger uit erg betrokken bij het kerkwerk.
Piet vertelt eerst wat over de geschiedenis van de Kapelberg die vooral druk bezocht wordt in de periode van mei tot 15 augustus Maria Hemelvaart. “Ik bracht, samen met mijn vrouw, jarenlang met de auto alle benodigdheden voor de diensten naar de berg en haalde deze weer op. De kleren van de pastoor en de kelken en zelfs het orgel voor het koor. Toen ik daar begonnen ben, was het ‘mistal’ nog zondagsmorgens hè. Om 10 uur was de dienst, maar later is dat overgegaan op zaterdagsavonds, kwart over zeven, zo iets ja.”
“We hebben al die ‘jaoren’ nog een bedevaart gehad. Vroeger was het zo druk. Dan stond hier de laatste nog bij de kerk en de eersten waren pas op de berg. Die hele weg stond helemaal vol en dan hadden de mensen overal in de tuin een beeldje staan, met een kaarsje erbij. En dan had je overal bogen staan en die waren allemaal versierd met bloemen en roosjes en alles. Ontiegelijk mooi was dat. Maar nou is het allemaal anders hè. Nou gaat het rechtstreeks naar de berg toe hè. Maar vroeger was de opstelling hier bij de kerk en dan trok de hele processie met de fanfare en alle verenigingen. Het beeld werd dan naar de berg toe gedragen. Maar dat is allemaal weg. Dat is er niet meer. Het beeld ging van de kerk uit naar de Kapelberg toe. En het bleef daar staan. En 15 augustus ging het weer terug en dan ging het weer naar de berg toe. Zo werkt dat.”
Ik vraag hem hoe lang hij al bij de Kapelberg betrokken is. “Ja, goh, zeg ‘mar’, dat ik er eigenlijk helemaal bij betrokken ben, dat is zo’n 25 jaar terug geweest hè. Toen is mijn dochter getrouwd. En toen hadden wij een pastoor en die was pas eigenlijk hier hè. En die kwam uit Druten. M. heette die. En toen zijn we ‘samens’ een keer naar die berg geweest. En toen kwam hij bij mijn dochter op de trouwpartij, op de receptie. En toen zei die van, goh, weet je niemand die de Berg ‘ns bij wil houden, want die ziet er zo uit. En hij zag er ook ontiegelijk uit. Het was niks meer hè. Al die stenen en zo. En de tegels die in de kapel lagen, die lagen verspreid over het veld heen en zo. En toen zijn we samen eens gaan kijken, en toen hebben we nog op die banken gezeten, hoe we het zouden doen. En zodoende ben ik er eigenlijk aan begonnen om die Kapelberg bij te houden.”
Als ik hem vraag hoe zijn dag er gemiddeld uit ziet, vertelt hij enthousiast: “Die ‘daag’ zien er best leuk uit voor mij. Heel goed zelfs. Maar ja, ik zeg, we hebben toen zes, zeven jaar in de pastorie gewoond, en toen werd het eigenlijk wel een ‘bietje’ druk hè. Als je die pastorie bij moet houden en je moet de berg er bij houden. Toen hebben we eigenlijk wat hulp erbij ingeroepen. Die hebben we gekregen voor de berg en nou is het prima. Nou gaat alles goed. In juni of juli doe ik dat 25 ‘jaor’ en dan ‘gao’ ik me eigen toch langzamerhand een ‘bietje’ terugtrekken. Dan laat ik het die jongeren (ook gepensioneerden) een beetje doen. Die kapel schoonmaken, de ramen wassen, de kaarsjes bijhouden. Allemaal nieuwe kaarsjes d’r inzetten, de centen eruit halen, naar de penningmeester brengen. Ja, dat werk had je altijd. Dan belden de mensen op voor trouwpartijen. We hebben nog ‘veul’ trouwpartijen op de berg. Jaah, en dopen. Er zijn er vorig jaar heel veel gedoopt. Ik heb vorig jaar twee begrafenissen gehad, daar. En ik heb vier trouwpartijen gehad. Nou ‘t ‘jaor’ staan er weer vier te boek. Trouwpartijtjes weer. Ja, dat gebeurt er allemaol.”
Piet vertelt: ”Het is me nog altijd nooit niks tegen gevallen. Altijd als ik iets moest doen op die berg, dan kon dat. Zoals toen ik een keer wat grint moest hebben voor rondom die berg. Het transportbedrijf ‘hed’ gemeten of ze met die grote wagen tussen die poort en onder die poort door konden en nee, vijf centimeter te kort. En dan zou ik met de kruiwagen helemaal de grint naar boven moeten rijden. Ik zeg tegen Maria: “Ik heb u altijd geholpen, je moet mij ook maar eens een keer helpen”. Toen de chauffeur ’s middags kwam zei die: “We hebben het al gemeten, dus we kiepen het hier neer”. Ik zei: “Nee, probeer het nou eens achteruit”. En hij achteruit en hij reed er door. Hij zei: “Dat begrijp ik niet, maar waar ben ik nou precies heen gereden”. Ik zei: “Ge bent zo…”. “Daar kun je niks van zien”, zei die. Ik zei: ”Nee, maar hier gebeuren wonderen”. “Ik geloof het ook”, zei die. Maar dat was ook een wonder, net zo goed hè. En die ‘hed’ ’t daar mooi neer gekiept. Dus ik hoefde helemaal niet te sjouwen (lacht).”
Voordat Piet vroeg of laat stopt met het bijhouden van de Kapelberg wil hij nog een mooi gebedje zoeken. Hij zegt: “Ik denk dat ik er wel één weet. Een mooi gebedje en dan wil ik daar een omlijsting om maken. Die wil ik dan in de kapel hangen. Er zijn best wel mooie gebedjes. Speciaal ook voor deze Maria hier, maar dat moet ik nog effen uitzoeken voordat ik d’r mee ‘uitschei’. En dan heb ik - denk ik- ‘t wel een heel eind volbracht. Want we hebben er water, we hebben er stroom, we hebben er alles hè. Ja, we hebben alles wat we hebben moeten. We hebben de wc. Dat staat er allemaal.”
Als ik hem vraag naar enkele mooie herinneringen vertelt hij over zijn vroegste ervaring met de Kapelberg: “Vroeger, toen ik naar de bewaarschool ging, toen zat ik op zo’n kar. Die hadden ze vroeger, met die grote houten wielen en daar was ik vanaf gevallen. En toen heb ik die hele kar hier (wijst op zijn lichaam) over me ‘henen’ gehad en toen heb ik zeven dagen in het ziekenhuis gelegen. En ik had nog geen blauw plekje, niks, helemaal niks. En toen zei onze vroegere pastoor T. al: “Er is een wonder gebeurd in Bergharen”.”
Piet vertelt dat er buiten de bedevaartperiode ook heel veel mensen naar de berg komen: “Er komen alle ‘daag’ wel mensen bidden. Alle ‘daag’. Je kunt rustig op de berg ‘kommen’ en je ziet altijd wel iemand. Want voor jaren terug heb ik een man gehad die had een radio bij zich. Die kwam zondags altijd en dan had ie die Marialiedjes ‘opstaon’. En dan had ie de radio op het altaar staan en die stond zo ‘knoerhard’ dat je ‘m hier kon horen. En dan belden de ‘minsen’ op. Wat is er toch op die berg te doen? Er is volop muziek en volop Marialiedjes. En dan was die man, die was een beetje gestoord natuurlijk. Ja, daar ‘kunde’ niks aan doen. Die was daar die muziek aan het draaien. Dat zijn allemaal leuke dingen.”
En mensen vertellen ook wel het een en ander aan Piet: “Daar was namelijk een vrouw die kon helemaal niet lopen, die zat in een rolstoel. Dat ‘hed’ ze zelf verteld. We hebben samen nog op zo’n bankje gezeten en d’r man zat erbij. En toen hadden ze zitten bidden, een kaarsje aangestoken en toen ‘wouwen’ we gaan en ik zei tegen ‘mien’ man: “Nim’ de rolstoel maar mee, ik loop wel naar onder”. Maar zegt hij: “Je zit al zoveel jaar in de rolstoel, dat kun je niet”. “Ik kan lopen”, zei ze. En ze liep van de berg, ze heeft het me zelf verteld, ze liep zo naar de auto toe. Zonder de rolstoel.”
Als ik hem vraag wat de lindeboom die op de Kapelberg staat met Maria te maken heeft, zegt hij: “Ja, nou, dat hebben ze, denk ik, ook maar zo’n ‘bietje’ zelf gemaakt hè. Maar vroeger hadden ze daar allemaal papiertjes in hangen hè. Dat waren allemaal wensen. De één had dit, deze wens, de ander had die wens. Dan hingen ze dat in dat boompje hè. Dan meenden ze dat het uitkwam die wensen, ja. Dat was vroeger, ik weet dat nog, dat was een hele dikke boom. Die kon je met drie man omspannen, zo dik was ie. Maar die is met een storm omgewaaid. Ik weet nog dat ie ondersteboven lag. Dat is toch ook al lang geleden. Maar in ieder geval die was omgewaaid. Dan zijn er nieuwe scheutjes opgekomen en die hebben we laten staan, altijd. En daar is nou dit boompje weer vanaf gekomen. En zij is ook weer heel mooi. Ik had toen zo’n vrouw uit Beneden-Leeuwen en toen zei ze: “Piet, mag ik niet zo’n stukje van dat boompje meenemen?”. Ik zei: “Wat ‘moi’ je daar mee doen, met zo’n takje?”. Die ‘woi’ dat boompje ook bij ‘heur’ in de tuin hebben. Dat zijn allemaal leuke dingen.”
Bij de Kapelberg ligt ook een kruiswegstatie. Ik vraag Piet hoe die gebruikt wordt. Hij vertelt: “Mestal …met 15 augustus dan hebben ze die kruisweg, die processie hebben ze dan. Dan kan iedereen die daar aan deel wil nemen, de priester loopt dan voorop, de kruisweg gaan bidden. En Goede Vrijdag ja, dan heb je dat ook. En er zijn veel mensen die zondags zelf de kruisweg alleen bidden. De kruisweg ligt in het bos bij de kapel, helemaal rond. Die ligt helemaal in de natuur hè. Want de ‘minsen’ zijn daar allemaal zo graag hè.”
Als ik Piet bedank namens alle mensen die dit gesprek kunnen horen en lezen zegt Piet: “Ik vind dat ze maar eens een keertje moeten komen kijken. Dan zien ze het zelf ook. En de kruisweg nalopen. Die is ook heel mooi."
Maria Botden, Erfgoed Gelderland, CC-BY-SA