De Commanderij te Doesburg is in 1286 gesticht en fungeerde als de pastorie voor de Sint- Martinuskerk. De pastoor was lid van de Duitse Orde. Deze ridderorde had aanvankelijk onder meer de taak om kruisvaarders te beschermen in het Heilige Land, maar was vooral actief in het Duitse Rijk. Grote delen in het Slavische oosten werden door de Orde veroverd en bestuurd. De Doesburgse commanderij viel onder de Balije van Utrecht.
Bij de verbouwing van het Doesburgse Duitse Huis tot museum, voor de glaskunst van de Franse kunstenaar René Lalique, werden resten gevonden van de oorspronkelijke kopgevel van de laatmiddeleeuwse grote zaal. De datering van een muur, en daarmee van de hele zaal, kan op grond van de steenformaten op de tweede helft van de veertiende of de eerste helft van de vijftiende eeuw worden gesteld. Bovendien werd een kelder gevonden die ook dateert uit de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Het ligt voor de hand om de datering van het gebouw vóór 1416 te plaatsen, het jaar waarin een grote zaal in de Commanderij voor het eerst schriftelijk gedocumenteerd is. De hoofdvorm van de zaal bleef tot in de negentiende eeuw behouden.
Geheel onverwacht kwam er buiten de zaal een begraafplaats aan het licht. Hiervan zijn, voor zover bekend, geen historische bronnen van. Wel was er een kapel aan de voorkant aanwezig. In een smalle funderingssleuf werden resten van acht individuen gevonden. Vier daarvan zijn volwassen mannen, de andere vier zijn baby’s en kinderen. Zowel de volwassenen als de kinderen dateren uit de tijd dat de Duitse Orde actief was in Doesburg (begin vijftiende eeuw tot 1657). Op het eerste gezicht lijkt het vreemd dat kinderen zijn begraven op de begraafplaats van een geestelijke orde. Uit archiefonderzoek is echter gebleken dat leden van de Duitse Orde er ook maîtresses op nahielden en daar kinderen bij verwekten. Zo is er een geval bekend van een bastaarddochter van de landscommandeur van de Duitse Orde die trouwde met een rentmeester van de Duitse Orde. Bovendien waren er allerlei mensen werkzaam in de pastorie, waaronder ook vrouwen. De mannen hebben leeftijden bereikt van circa 20, eind 20, 50-plus en 60-plus. Dit laatste individu is een man met zeer ernstige botvergroeiingen en een compleet vergaan gebit met diverse abcessen.
Dit verhaal is afkomstig uit de Gelderse Archeologische Kroniek 2016.
Bert Fermin, Michel Groothedde, Darinka Thijs (red.), Gelderse Archeologische Kroniek 2016, CC-BY