Met de aanleg van de definitieve bandijk ontstond er een harde grens tussen het binnendijkse cultuurland en de uiterwaarden. Wielen en dijkomleggingen (kronkels) verwijzen naar het voortdurende gevecht tegen het water. Wielen zijn het gevolg van een dijkdoorbraak waarbij de grond diep is weggespoeld. Ze ontstaan vooral waar de bandijk op de zandige, kwel- en of erosiegevoelige beddingafzettingen ligt. Voorbeelden zijn de Duivelswaai, de Moespotse waai en de Bleekwaai.
Bij sommige dijkdoorbraken zijn hele huizen en buurten verdwenen. Die verdronken dorpsdelen zijn vaak te herkennen als bosjes voor productie van geriefhout. Deze bosjes werden ingeplant na het afgraven van de natte gronden. Dit was nodig voor het dijkherstel.
De ecologische waarde van kleine wateren zoals wielen en dobben is groot. Ze vergemakkelijken de verplaatsing van plant- en diersoorten van de ene (grotere) biotoop naar de andere. Hun grote natuurwaarde danken ze daarnaast aan hun geïsoleerde ligging: daardoor bevatten ze vaak relatief schoon water, met soms ook nog andere waardevolle eigenschappen. Ze kunnen bijvoorbeeld kwelwater bevatten, dat gewoonlijk mineraalhoudend is. De geïsoleerde ligging draagt er ook aan bij dat er geen of minder vis in kan komen waardoor ze geschikt zijn voor amfibieën. Liggen ze op niet te grote afstand van elkaar, dan trekken amfibieën van het ene naar het andere wiel en hebben de wielen een verbindende functie.