Het bos ten zuiden van de dijk ten oosten van Winssen heet Biezenwaard. Deze naam staat voor waterminnende planten (biezen) in een laaggelegen land (waard). Zoals de naam aangeeft was het een nat terrein. Dat is het nu nog.
In de middeleeuwen lag dit land nog in de uiterwaarden. Na de bedijking werd aan de zuidzijde een kweldam aangelegd om het kwelwater landinwaarts te weren. Mede daardoor werd het in hoogwaterperiodes nog natter dan daarvoor, maar dat was voor de plantengroei geen probleem.
Zeer waarschijnlijk is het bos ooit een griend geweest. Dat was een stuk land, beplant met verschillende wilgensoorten, die om de een tot vijf jaar werden afgekapt. Op die manier kreeg men wilgentenen en -takken die voor allerlei toepassingen werden gebruikt, bijvoorbeeld om manden te vlechten. Veel grienden verloren rond de Tweede Wereldoorlog hun functie omdat de wilgentenen niet meer nodig waren. De grienden werden niet meer onderhouden en groeiden uit tot bos. Vaak werden ze omgezet in populierenbos.
De strook tegen de dijk is het natste deel van het bos. Dit komt omdat daar een oude strang (stroomgeul) liep en waarschijnlijk zijn bepaalde delen voormalige kleiputten. Dat zijn plekken waar klei uit is gewonnen voor de aanleg van een kade of dijk of voor de productie van bakstenen.