Eendenkooien waren met name in en net na de middeleeuwen belangrijk voor de voedselproductie. Zij voorzagen in eiwitrijk voedsel, niet alleen voor de rijken, ook voor de gemiddelde burger. Eendenkooien vallen onder het zogenaamde ‘groene’ erfgoed. In het Gelderse Rivierengebied zijn bij onderzoek 164 locaties gevonden waar ooit eendenkooien gelegen hebben. In de gemeente West Betuwe zijn dat er in totaal 78.
De oudst bekende kooien in het Rivierengebied stammen uit de vijftiende eeuw. Voor die tijd ving men eenden met behulp van haviken of valken. Dat gebeurde in het voorjaar, als ze in de rui waren, en daardoor niet konden vliegen. Dat gebeurde door ze op te jagen naar een doodlopende sloot die was overdekt met een net. Deze methode moet iemand op het idee hebben gebracht om de eenden op een vergelijkbare manier ook in het najaar te vangen als ze kwamen overwinteren.
De aanleg van eendenkooien kwam op gang in de late middeleeuwen, vooral in de zestiende eeuw is het aantal sterk gegroeid. Een eendenkooi bestaat uit een waterplas met één of meer vangpijpen. Tamme ‘lokeenden’ lokken wilde eenden naar de plas en in de richting van een van de vangarmen. Zodra de eenden in de vangarm zijn gezwommen komt de kooiker, de beheerder van de kooi, tevoorschijn en jaagt de eenden verder de vangpijp in. Vervolgens worden ze gevangen, gedood en verkocht. Het bouwen van een eendenkooi was een forse investering, maar de eendenbout kwam daarna gratis aanvliegen.
Nederland telt op dit moment nog bijna 120 eendenkooien, naast een groot aantal restanten (kooirelicten). In het verleden zijn het er vele malen meer geweest. De grootste aantallen lagen in de moeilijk toegankelijke komgronden. Deze gebieden waren door hun afgelegen ligging geschikt om eendenkooien aan te leggen, maar tegelijk waren die kooien ook een van de weinige manieren om in die gebieden nog iets te verdienen. De eendenkooi leverde ook eieren en vis op en de beplanting leverde wilgentenen.
De groei van de bevolking vanaf begin zeventiende eeuw had voor de eendenkooien nadelige gevolgen. De belangrijkste reden was het verdwijnen van het leefgebied van het waterwild door drooglegging van de natte gronden voor landbouwgronden. Het gevolg was teruglopende vangsten in sommige delen van het land en het in verval raken van de kooien.
In Asperen lagen in 1746 acht eendenkooien dicht bij elkaar in het uiterste zuidwesten van de vroegere dorpspolder Asperen. Van de acht kooien waren er rond 1900 nog vier over. Op dit moment is er nog één complete kooi, de Asperense Kooi, die al bestond in 1688. Van een tweede kooi, de Vijf Hoeven, aangelegd in 1628, resteren nog een plasje en het kooikershuisje aan de Nieuweweg. Van de zes andere zijn de laatste sporen, vaak bosjes, uitgewist tijdens de ruilverkaveling.
Het natuurgebied De Leidsche Hoeven ligt in het komgrondengebied van Tricht, grenst in het westen aan de landerijen van de Heerlijkheid Mariënwaerdt en in het oosten aan ‘De Regulieren’, een natuurgebied van Geldersch Landschap en Kasteelen. Hier zijn landbouwgronden omgezet in natuur (14 hectare vochtig en bloemrijk hooiland). In het hele gebied, dus inclusief Mariënwaerdt en de Regulieren, liggen negen eendenkooien en kooirelicten. De uit de zeventiende eeuw stammende Bisschopskooi op het terrein van de Leidsche Hoeven is gerestaureerd.
In Waardenburg hebben ooit vier eendenkooien gelegen. Alle vier zijn ze nog in het landschap te herkennen. De Waardenburgse kooi heeft nog vier vangpijpen en wordt door Staatsbosbeheer gebruikt als demonstratie-kooi en is op verzoek te bezichtigen. De overige drie kooien zijn niet meer dan relicten.
Bronnen:
Dit is een venster uit de Canon van West Betuwe
Vorige vensterVolgende venster
Hans Renes, Rita Boer Rookhuiszen-de Joode, CC-BY-NC