Aan het eind van de zestiende en begin van de zeventiende eeuw stonden de Spanjaarden als vijanden wat meer op afstand. Toen werden in de contreien rond Hattem en op de Veluwe de wolven als vijand weer belangrijk. Vanaf 1605 gingen de heren uit Hattem op wolvenjacht. Deze jacht werd gecoördineerd door Daniel Gerbrantsz, schout van Heerde (ovl. ca. 1640, voorvader van Herman Willem Daendels) en ging gepaard met trommelslag.
Intussen werd een deel van het slot de Dikke Tinne in Hattem afgebroken en als steengroeve gebruikt. Wie dat wilde mocht ‘steenbreken’ (uit het slot gesloopte stenen voor eigen, nieuw gebruik aanwenden), maar moest de helft van de opbrengst daarvan bij de stad inleveren. Ook het ‘steenhalen’ uit het verlaten fraterhuis Hulsbergen (ten zuidoosten van Hattem) en het nonnenklooster Clarenwater (bij het Katerveer) en het hergebruik van grafzerken gebeurde toen veelvuldig.
Vijandelijkheden in de omgeving van Hattem bereikten Hattem slechts via bodes. Wezenlijk gevaar voor de stad zelf was deze periode afwezig. Zo trok Hendrik van de Bergh (1573-1638, een volle neef van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik, maar als militair in Spaanse dienst) in februari 1624 plunderend over de Veluwe. Hattem kreeg daarvan bericht door bodes. Drie van dergelijke ‘boodschappers’ arriveerden middenin de nacht; de poorten moesten speciaal voor hen worden geopend.
Dreigender voor Hattem werd het vijf jaar later. Maar daarover leest u in het volgende canonvenster.
Heemkunde Hattem, CC-BY-NC
Hattem
Streekgeschiedenis
1600-1700
Hattem
Veluwe