Vanaf de middeleeuwen tot het begin van de negentiende eeuw zwierven wolven door diverse delen van Gelderland, ofwel Gelre. Deze aanwezigheid was geen toeval; het wemelde er van prooidieren. Vorsten en edelen beschermden jachtgebieden, de zogenaamde ‘foreesten’, zoals het Nederrijkswoud bij Nijmegen en Berg en Dal, het Hoogwald bij Kleef en de noordelijke Veluwerand bij Elburg, Hattem en Kampen. De opkomst van de veeteelt voegde extra prooidieren toe. De catastrofale oorlogen aan het einde van de zestiende eeuw zorgden voor een ontvolking van het platteland. Rond 1587-1588 troffen terugkerende bewoners in de Graafschap een overvloed aan wolven aan.
In de vroege middeleeuwen werden varkens, runderen, ossen en paarden in de bossen gehouden. Wilde paarden zwierven nog rond in het Nederrijkswoud bij Nijmegen en de Gelderse Graafschap rondom Lochem en Ruurlo. Archiefstukken spreken van het recht op de zogenaamde paardengang: een privilege waarmee de landheer wilde paarden mocht laten grazen in gebieden die niet aan hem toebehoorden. Deze paarden vielen regelmatig ten prooi aan wolvenroedels. Schaapherders en hun kuddes werden eveneens aangevallen, waarbij de enige oplossing was om zo snel mogelijk naar de schaapskooi terug te keren. Het Kleefse landrecht stelde herders niet aansprakelijk voor het verlies van schapen door wolven. Ook mensen konden slachtoffer worden; zo doodde een 'razende' wolf in 1606 bij Wesel zes mensen. In Gelre zijn verder geen meldingen van menselijke slachtoffers bekend.
Sinds de tijd van Karel de Grote was het bestrijden van wolven een taak van de overheid. In de Karolingische capitularia van 813 werd bepaald dat elk district twee wolvenjagers, of Lupari, moest aanstellen. Deze jagers moesten wolven met alle beschikbare middelen bestrijden en verslag uitbrengen aan hun vorst, waarbij de wolfsvellen werden opgestuurd. De Lupari genoten een speciale status, woonden op landgoederen en waren vrijgesteld van legerdienst en gerechtsdagen. In 1390 werd te Rosendaal bij Arnhem een wolvenjager aangesteld. Ook stadsbesturen stelden bewakers aan, de zogenaamde ‘weiwaarders’.
In 1384 werd op de Veluwe de eerste wolvenjacht georganiseerd. De hertog van Gelre trok samen met de magistraat van Arnhem op tegen de wolf. De wolvenbestrijding was onderdeel van het jachtrecht en in tijden van geringe overlast werden wolven enkel voor de plezierjacht bejaagd. Hertog van Gelre organiseerde in 1582 en 1584 wolvenjachten bij Zutphen en op de Veluwe.
Rond het midden van de zestiende eeuw veranderde de aanpak vanwege de toenemende overlast. Burgers konden nu wolvenwelpen vangen en volwassen wolven doden tegen een premie. In 1595 besloten de Staten van Veluwe enkele drijfjachten te organiseren, waarvoor jonkers werden aangesteld om leiding te geven. De lokale bevolking werd ingezet, maar dit was een zware last voor de plattelandsbewoners, die hun werk moesten laten liggen en ongeacht het weer moesten deelnemen. Wegblijven resulteerde in een boete die de arme bevolking vaak niet kon betalen. In 1690 werd de bevolking van Kreis Kleve dertig keer opgeroepen voor jachten. Rond 1815 werd in Kleefsland een speciale Vereniging van wolvenjagers opgericht. Bij drijfjachten gebruikten ze wolfsnetten, wolfskuilen en wolfstangen. Het Openluchtmuseum van Arnhem bezit nog een exemplaar van een wolfsnet.
Bron
Olga Spekman, CC-BY
Landschap
Landbouw
1500-1600