In opdracht van koning Filips II bracht Jacob van Deventer rond 1560 alle belangrijke steden van de Nederlanden in kaart. Dit leverde Arnhem zijn eerste echte plattegrond op. De doorsteek van de Rijn is op de minuutkaart, een ‘kladversie’ van de netkaart, prachtig te zien.
Tot 1530 liep de Rijn niet langs de stad, maar maakte – ter hoogte van de Nieuwe (Malburger)Haven – een bocht naar het zuiden om bij de Praets weer bij de stad uit te komen. De onderste Rijnstroom op de kaart was die rivierbedding en vormde de grens van het Schependom Arnhem.
Voor 1536 liep men zo vanuit de Sabelspoort de polder van Malburgen in. Niemand die de broeklanden echter zo noemde. Het waren de ‘Stadswaarden’, gebruikt om het vee te laten grazen en om klei voor de steenovens te graven. De Rijn kronkelde daar in verschillende beddingen om- en doorheen. Toen de rivier zich verder van de stad verwijderde, greep Karel van Gelre in. Handelsschepen lieten steeds vaker de kronkelende Rijn links liggen en kozen voor de Waal. De stad liep daardoor flink wat inkomsten mis.
Hertog Karel van Gelre gaf de opdracht om de grote Rijnbocht afsnijden, waardoor de rivier weer langs de stad liep. Zo had de zuidkant een betere verdedigingslinie, voeren meer schepen langs Arnhem waardoor de tolinkomsten stegen en werd de verdere uitschuring van de vroegere bocht bij de Rijnpoort tegengegaan. Voor het werk, dat zes jaar zou duren, en de kosten liet hij Arnhem opdraaien. Het stadsbestuur wentelde dat af op de eigen inwoners door een extra belasting op bier. Ook van de omliggende plaatsen werd een extra financiële bijdrage geëist in de vorm van ‘karrengeld’.
De Rijn en na 1536 de overgebleven zeeg vormden de grens tussen het Gelderse Arnhem en het Kleefse (later Pruissense) Huissen. Niet eerder dan in 1816 werd Huissen een deel van Nederland. Bij de naoorlogse stadsuitbreiding werd in 1953 de gemeentegrens iets naar het zuiden verlegd. Het oude Malburgen, de Bakenhof, werd toen pas een deel van Arnhem. De stad ontpopte zich tot een ware slokop, want elke tien jaar schoof de grens op. Zo kwam in 1966 ook Elden binnen de gemeentegrens van Arnhem te liggen.
De nederzetting Malburgen, in de bronnen voor het eerst vermeld in 1093, lag aan de overkant van de rivier ter hoogte van de huidige Bakenhof. Malburgen bestond vooral uit een overzetveer met bijbehorend veerhuis, een kerkje en een klein kasteel. De veertiende-eeuwse Margarethakerk werd in de Tachtigjarige Oorlog verwoest en het eveneens veertiende-eeuwse kasteel werd in de zestiende eeuw verlaten. Daarna werd het gebied bij verschillende dijkdoorbraken een prooi van de rivier.
Hoewel Elden in 855 al voorkwam als bezit van het klooster in Werden (bij Essen), werd pas in de veertiende eeuw de aanwezigheid van een kerk vermeld. De geschiedenis van Elden werd erg bepaald door de trekvaart over ‘de Grift’ en de bijbehorende dijk tussen Arnhem en Nijmegen. De Grift werd aangelegd tussen 1607 en 1610, maar verzandde zo snel dat de vaart in 1742 buiten gebruik werd gesteld.
Op bovenstaande kaart van Malburgen en Elden, waarbij het zuiden boven ligt, is in het geel de grens aangegeven tussen het Kleefse en Gelders territoir. Die grens volgt voor een belangrijk deel ‘Den Ouden Rhijn’. De hedendaagse sloten door Malburgen (o.a. Pluimzeggelaan, Zeegsingel en Lupinestaat) geven deze vroegere rivierloop aan. Boven vormt de ‘Band Dijck’ de grens met ’T Rijck van Nijmegen’. Daarlangs stroomt een andere oude rivierstrang. Elden lag en ligt ook nu nog als een groene oase in de polders. De Grift is, hoewel buiten gebruik, duidelijk herkenbaar. Ten westen daarvan ligt de ‘Heerlijckheid Mijnderswijk’.
Linksonder is nog juist de IJssel te zien. Nog in de 18e eeuw werd deze verzande riviersplitsing naar het zuidoosten verlegd.
Dit is een venster uit de Canon van Arnhem
Vorige vensterVolgende venster
Jan de Vries, CC-BY-NC