De glaciale en interglaciale periodes
In het Laat-Pleistoceen, 11.800 tot 126.000 jaar geleden, strekte zich vrijwel over het gehele noordelijk halfrond de 'mammoetsteppe' uit, die zich uitstrekte tot halverwege Nederland. Deze steppe bood overvloedig voedsel voor grote kuddes mammoeten, neushoorns, paarden, rendieren en wisenten. Gedurende het Holoceen (circa 11.700 jaar geleden tot heden) vonden wereldwijd aanzienlijke veranderingen plaats. Het Holoceen kenmerkt zich als een interglaciale periode waarin de mens de planeet domineert. Bijna elk hoekje van de wereld wordt bewoond en natuurlijke ecosystemen worden steeds verder teruggedrongen. Dit geldt met name voor Nederland, waar in enkele duizenden jaren een complete transformatie heeft plaatsgevonden van steppe naar bos- en moerasgebieden tot een landschap volledig gevormd door menselijke activiteit.
Verdwenen en uitgestorven dieren
Toen het steppe-landschap veranderde in bos, konden megafauna zoals de wolharige mammoet en neushoorn niet langer voldoende voedsel vinden en trokken ze verder naar het noorden waar nog wel voldoende voedsel beschikbaar was. Andere soorten megafauna, zoals de steppewisent en de grottenleeuw, stierven uit. Muskusossen en rendieren, die zich konden voeden met korstmossen, trokken ook naar het noorden. Dieren die de laatste uitstervingsgolf van de laatste ijstijd overleefden, zoals het everzwijn, ree, vos, bruine beer, edelhert, eland, oeros en wolf, leefden nog in ons land. Later verdwenen sommige van deze dieren in Nederland door overbejaging. In de elfde eeuw werd de bruine beer in ons land uitgeroeid.
Huidige overblijfselen van deze dieren
Tegenwoordig komen volledig bevroren overblijfselen uit het permafrost op Antarctica aan de oppervlakte. Deze fossielen behouden vaak hun haren en soms zelfs hun darminhoud, waardoor we een goed beeld hebben van hoe deze dieren eruitzagen en wat ze aten. In Nederland vinden we vanwege het klimaat voornamelijk skeletdelen terug. Deze vondsten van skeletdelen bieden slechts gedeeltelijke informatie over hoe deze dieren eruitzagen, soms ondersteund door grotschilderingen elders in Europa. In tegenstelling tot omringende landen zijn er maar weinig vondsten van kleinere zoogdieren in Nederland, zoals de poolvos. Dit kan deels worden verklaard door de verzamelmethoden, waarbij veel fossielen worden gefragmenteerd door zandwinning met zandzuigers.
Vindplaatsen in Gelderland
In Gelderland worden nog regelmatig resten gevonden, vooral langs de grote rivieren waar de dieren zich verplaatsten. Tegenwoordig wordt op deze plaatsen op grote schaal rivierzand en grind gewonnen voor bouwwerkzaamheden, waardoor prehistorische vondsten uit het Pleistoceen en Holoceen aan de oppervlakte komen. Bekende vindplaatsen zijn de oude groeve bij Netterden en de groeve van Azewijn, die voornamelijk resten uit het Laat-Pleistoceen hebben opgeleverd, zoals mammoeten, wolharige neushoorns en reuzenherten.
In Netterden zijn ook fossielen van de bosolifant Elephas antiquus gevonden, terwijl in Azewijn de enige vondst van een steenboksoort en resten van een waterbuffel op Nederlandse bodem zijn gedaan. Andere mammoetresten zijn gevonden in Heukelum en Hurwenen. De gaafste mammoetschedel werd in 1968 in Olburgen gevonden. In de buurt van Giesbeek, bij recreatiegebied 'De Rhederlaag', zijn ook fossielen van bosolifanten en nijlpaarden aangetroffen, evenals mogelijk een skelet van een grottenbeer. Een C14-datering van een skelet leverde een ouderdom op van 48.650 +/- 1700-1400 BP. Van de grottenhyena zijn onder andere resten gevonden in de IJssel bij Busselo, terwijl in een groeve bij Neede in 1988 achttien geweifragmenten van edelherten zijn gevonden.
Bronnen: