De laatste tien jaar is er weer belangstelling gekomen voor de hooiberg. Veel worden gerestaureerd of opnieuw gebouwd bij ‘monumentale’ boerderijen. Nederland is het land en Gelderland de provincie met de meeste variatie aan hooibergstijlen. Een leuk tijdverdrijf om al fietsend door het Gelderse platteland op verkenning te gaan.
Uit archeologische vondsten blijkt dat de hooiberg waarschijnlijk al 3500 jaar bestaat. Zeker is dat de hooiberg al in de veertiende eeuw voorkwam in ons land. Door het hooi op te slaan buiten de boerderij kon worden voorkomen dat bij eventuele hooibrand ook de boerderij verloren zou gaan. Je kon vroeger bij boerderijen wel een tot vier hooibergen zien.
De meeste hooibergen zijn nu nog te vinden in een strook door midden Nederland waaronder de Betuwe, de Veluwe en de IJsselstreek. In deze omgeving hebben de hooibergen vrijwel altijd een verhoogde vloer om de opgeslagen gewassen te beschermen tegen wateroverlast. Naast hooi werd er ook koren en stro opgeslagen.
Na de grootschalige ruilverkaveling in de jaren zestig won kuilgras als veevoer aan populariteit. Inkuilen is een snellere conserveringsmethode dan hooien. Hierdoor raakten de hooibergen op hun retour. Tegenwoordig worden kuilgras en hooi in balen geperst en in plastiek verpakt. Hiermee kan worden voorkomen dat het hooi nat wordt en dat er zuurstof bij komt.
Inmiddels is de hooiberg op het erf echter weer springlevend. Zij worden nu in veel mindere mate gebruikt voor de opslag van hooi, maar meer ingezet voor decoratie vaak gecombineerd met andere functies zoals berging, stal, logeerlocatie, winkel etc. In Gelderland hebben circa twintig ensembles (vaak meerdere hooibergen bij elkaar) het predicaat Rijksmonument gekregen.
De hooibergen kennen wij in verschillende vormen. De eenvoudigste is die met één paal (een zogenaamde roeder) of ook wel pluberg genoemd. Grote eenroeders komen vooral in de Achterhoek voor. Op de Veluwe en de Gelderse Vallei komen de typische tweeroeders voor. Hiervan hebben de meeste tegenwoordig een golfplaatbedekking. Ze hebben een zadeldak dat omhoog en omlaag bewogen kan worden. Er zijn ook vier, vijf- en zelfs zesroeders te vinden.
Behalve de berg voor hooi of granen is er ook de berg met een houten zoldertje boven de grond waaronder vaak zich een opslagplaats bevindt. In het midden is een gat waardoor de boer het hooi vanaf de hooiwagen in de berg kan laden. Deze vinden wij veelal in Oost-Nederland en het midden Nederlands rivierengebied. Zij worden steltenbergen genoemd.
In de Betuwe, langs de Gelderse rivieren en in de Graafschap vinden wij de schuurbergen. Hierbij heeft een meerroedige hooiberg aan een of meerdere zijden een uitbouw voor bijvoorbeeld het houden van kippen of jongvee. Een paar exemplaren van verschillende typen zijn van dichtbij te bewonderen bij onder andere Museum de Lebbenbrugge in Borculo en het Openluchtmuseum te Arnhem.
Het heffen van het dak was een zwaar karwei en naarmate de dakconstructie zwaarder werd moesten er hulpmiddelen worden ingeschakeld. Het heffen ging daarom, afhankelijk van de zwaarte van de constructie, met de hand, boom, ketting of bergwinde. Later werd een katrol of lier gebruikt. Het zal duidelijk zijn dat deze werkzaamheid niet altijd zonder gevaren is.
In sommige gevallen werd de hooiberg zelfs verplaatst. Dit was het geval bij de zogenaamde pachtersbergen. Deze werden vooral gebruikt door pachters die de berg op de platte kar meenamen als zij moesten verhuizen. Deze zijn onder andere te vinden in de Graafschap.
Bronnen en verder lezen:
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Een toekomst voor hooibergen, februari 2017.
Olga Spekman, 2022, CC-BY-NC