Het huidige Waallandschap, hangt samen met de landbouw die zich vanaf de middeleeuwen op de oeverwallen en komgronden ontwikkelde. Ook de dorpen hebben hun oorsprong in de middeleeuwen.
Deze tekst maakt onderdeel uit van de special Verbeelding van de Waal, De Waal als levensader, thema Wonen aan de Waal
De onrust die met het vertrek van de Romeinen gepaard ging, leidde tot een afname van de bevolking. Vanaf ongeveer de achtste eeuw nam de bevolking weer toe. Verspreid over de oeverwallen verschenen weer meer boerderijen. Vrijwel iedereen leefde van landbouw, aangevuld met visserij. In die tijd deed het christendom zijn intrede en ontstonden de eerste kerken. In de eeuwen daarna vestigden zich ambachtslieden, handelaren of herbergiers rond deze kerken. Zo werden de kerken de brandpunten voor dorpsvorming. De meeste kerken en dorpen stammen nog uit de tijd van vóór de bedijking, die in de dertiende eeuw tot stand kwam. Doordat men nog steeds op oude rivierduinen of op de hoogste delen van de oeverwallen woonde, vormden regelmatige overstromingen nauwelijks een probleem.
Gestage groei van de bevolking maakte dat de boeren langs de rivieren meer van de uitstekende rivierkleigrond in gebruik wilden nemen. Daarom moest meer grond gevrijwaard worden van overstromingen door de aanleg van dijken. In de dertiende eeuw ontstond een sluitende bedijking langs de hele Waal. Dankzij de bedijking konden ook de lagere delen van de oeverwallen en zelfs de lage, natte komgronden in gebruik worden genomen. Op de drogere oeverwallen verbouwden de boeren granen, groente en fruit. De nattere gronden in de kommen werden vooral als grasland gebruikt voor het vee. Zo ontstonden uiteenlopende landschappen in het rivierengebied. Op de oeverwallen langs de Waal lagen besloten landschappen met boerderijen, dorpen, wegen met akkers, tuinen, fruitteelt, geboomte. In de kommen lagen zeer uitgestrekte open gebieden met grasland, en soms met natte wilgen- en populierenbossen.
In de afgelopen eeuwen gingen de boeren zich steeds meer specialiseren. De rivierklei op de oeverwallen was bij uitstek geschikt voor fruitteelt. Het rivierengebied, en dan met name de Betuwe, werd hét fruitteeltcentrum van Nederland. In de zeventiende eeuw sprak men al van de ‘gemeyne appelkelder van Holland en Friesland’ en in 1897 van ‘de fruittuin van Nederland’. Kersen, aardbeien, appels en peren waren belangrijke gewassen. In de grotere plaatsen waren fruitveilingen en fruitverwerkingsbedrijven. Een ervan, ‘De Betuwe’ in Tiel had op zijn hoogtepunt 800 werknemers in dienst. Om reclame te maken voor de jams die de fabriek maakte, werd in 1935 de uit een framboos geboren stripfiguur Flipje bedacht. Flipje werd het symbool van het Betuwse fruit en is nu mascotte van de stad Tiel.
Vervolg: Steden aan de Waal
Overland, in opdracht van De Bastei, Nijmegen, CC-BY-SA
Verbeelding van de Waal
Landschap
-3000-500
Tiel
Rivierengebied