Schovenhorst is beroemd om zijn bomentuinen. Deze zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontstaan uit kwekerij en bosbouwexperimenten met naaldbomen. Het landgoed omvat vijf bomentuinen ofwel arboreta: Kleine Pinetum (1852), Grote Pinetum (1901), Josinapark (1906), Arboretum (1938), en Driecontinentenbos (1967).
De historie als landgoed begon in 1848. De heer J.H. Schober kocht een lap woeste grond, legde er een grenswal omheen en voerde er allerlei experimenten uit. Hij teelde hop en andere landbouwgewassen, en kweekte fruit in kassen en in de buitenlucht. Bosbouw bleek het meest geschikt voor deze grond. In de Ommuurde Tuin kweekte hij uit zaden boompjes op en zette deze uit in kwekerijen – de huidige bomentuinen. Daar probeerde hij uit welke boomsoorten het op Schovenhorst goed deden. Mede door zijn inspanningen werd de Douglasspar een belangrijke boomsoort in de Nederlandse heidebebossingen en is deze nu van groot belang voor de binnenlandse houtproductie.
Het Kleine Pinetum was de oudste kwekerij van het landgoed. Vanaf 1852 werden er bomen gekweekt. De best groeiende soorten werden uitgeplant in het bos. Nog steeds staan in het Kleine Pinetum bomen uit de beginperiode. Deze zijn nu zo’n 160 jaar oud en inmiddels meer dan 40 meter hoog. Blikvangers zijn de twee Mammoetbomen met daartussen een reuze zilverspar, de oudste Douglasspar van Nederland en een bijzonder gevormde Kransspar.
Het Grote Pinetum was de tweede kwekerij. Deze is opgezet in 1865 en in 1901 omgevormd tot een naaldbomentuin. Bij de aanleg van het Pinetum zijn veel boomsoorten aangeplant. Door storm, ziekten en blikseminslag zijn veel bomen verloren gegaan. Wel zijn er steeds nieuwe bij geplant. Door de dichte begroeiing en de slingerende paden is uiteindelijk een besloten bomentuin ontstaan, zo geheimzinnig dat het ook wel de Verborgen Tuin genoemd wordt.
Oorspronkelijk waren er op de plek van het Josinapark een kalverweide en boomgaard. In 1906 zijn ze omgevormd tot een park. De naam Josinapark verwijst naar de echtgenote van de stichter van het landgoed, mevrouw Josina Schober- Willink (1815-1901). Aan de rand van het park bevindt zich een collectie dwergconiferen. In 1929 zijn 130 van dergelijke soorten en variëteiten door de bekende boomkenner en – kweker P. den Ouden sr. uit Boskoop geschonken aan Schovenhorst. Veel dwergconiferen zijn verdwenen, maar er staan er ook nog genoeg.
Het arboretum is in 1938 aangelegd door Th.J.C. Oudemans (1892-1978) en zijn zus J.J. Hacke-Oudemans (1894-1966). Het doel was om na te gaan hoe bomen in gesloten bosopstanden groeien. Bomen van één soort staan daarom in groepen bij elkaar. Soorten die uit hetzelfde land of dezelfde streek komen, groeien met elkaar op.
Dit bos is aangelegd in 1967. In proefvlakken werden veelbelovende naaldboomsoorten uit Noord-Amerika, Azië en Europa geplant om ze te testen op hun geschiktheid voor de Nederlandse bosbouw. Voor zover mogelijk werden de boomsoorten uit dezelfde herkomstgebieden bij elkaar geplant, vandaar de naam Driecontinentenbos. Sinds kort kunnen we spreken van Viercontinentenbos, want er is een bosje Araucaria araucana geplant, afkomstig uit Zuid-Amerika, waardoor er een continent is toegevoegd. Deze boompjes staan er sinds begin 2012, dus het duurt nog even voor ze enig formaat hebben.
De eerste sporen van de mens op Schovenhorst zijn de grafheuvels. Er zijn er dertien. In de tijd van de hunebedbouwers in Drenthe woonden er op de Veluwe landbouwers van dezelfde cultuur. Omdat het landijs hier geen grote stenen had achtergelaten, moesten hun doden op een andere manier worden begraven. Aanvankelijk gebeurde dat in kuilen, de zogenoemde vlakgraven. Mogelijk als reactie op de hunebedden begonnen de landbouwers rond 3000 voor Christus ook graven te maken met een signaalfunctie: grafheuvels. Het aantal grafheuvels in Nederland overtreft ruimschoots het aantal hunebedden en vooral voor Gelderland is de grafheuvel een karakteristiek archeologisch fenomeen.
Archeologie
Landschap
1800-1900
Putten
Landschap
Veluwe
Ridders van Gelre