Putten kreeg in de 19e en 20e eeuw te maken met grootschalige wateroverlast, bijvoorbeeld toen het water tijdens in 1825 een storm door de dijk heen brak.
Met het gedurig stijgen van de zeespiegel kwam de zee steeds dichter bij de voet van de Arkemheense zeedijk. Regelmatig veroorzaakten stormen dijkdoorbraken.
De doorbraak in 1825 veroorzaakte een grote wateroverlast langs de gehele Zuiderzeekust van Friesland tot Amersfoort. Het was springtij op vier februari, waardoor het water van de Zuiderzee al hoger stond dan normaal. Er stak een zware noordwesterstorm op, die het water met geweld tegen de dijken liet beuken. Deze waren hier niet tegen bestand en braken op meerdere plaatsen door. Grote aantallen inwoners van de dorpen langs de kust zagen zich gedwongen zich naar zolders of hoger gelegen gebied te begeven. Er kwamen tientallen mensen om het leven door het watergeweld.
Ook de twintigste eeuw is niet gevrijwaard gebleven van dijkdoorbraken. Bij de storm in de nacht van 13 op 14 januari 1916 is de zeedijk bij Nekkeveld en de Putterdijk doorbroken waardoor de gehele Arkemheense polder en de stad Nijkerk onder water liep.De watersnood zorgde ervoor dat de rijksoverheid een landelijk beleid voor het onderhoud van zee- en rivierdijken opzette.
De Waterstaatsdienst verving langzamerhand de regionale marken, die eeuwenlang de verantwoordelijkheid hiervoor hadden gedragen. Pas na het afsluiten van de Zuiderzee was het gevaar voor grote overstromingen van de Arkemheense polder geweken.
Dit verhaal is onderdeel van de canon van Putten. Het volgende venster is hier te vinden.