In de loop van de negentiende eeuw veranderden de landbouwmethoden, waardoor de Puttense maalschappen onder druk kwamen te staan en uiteindelijk verdwenen.
Al sinds de middeleeuwen bestaan er maalschappen. Dit waren rechtskringen die een bepaald grondoppervlak beheerden en optraden als daarbij problemen of conflicten ontstonden. Het beheer gebeurde door gekozen zogenaamde 'maalmannen.'
De maalschappen beheerden in het begin van de negentiende eeuw nog 32 procent van het Puttense grondoppervlak. Zolang ze noodzakelijk waren voor de agrarische bedrijfsvoering behielden ze hun functie. Dat werd anders toen in de loop van de negentiende eeuw de landbouwmethoden veranderden, vooral onder invloed van de beschikbaarheid van kunstmest.
Ook de schapenhouderij, van ouds de grootste producent van dierlijke mest, nam in betekenis af onder invloed van wolimport uit Australië. Zo verloren de maalschappen in de loop van de eeuw hun functie en konden worden opgeheven, met uitzondering van de bosmaalschappen. Om verdeling daarvan te voorkomen werden deze omgezet in NV's (een NV is een naamloze vennootschap) met de gerechtigden als aandeelhouders. De gronden van de overige maalschappen zijn elk afzonderlijk bij Koninklijk Besluit verdeeld en door de geërfden onderling opgesplitst.
Dit verhaal is onderdeel van de canon van Putten. Het volgende venster is hier te vinden.