Door het landonzijdigheidsverdrag had Nederland als neutraal land de verplichting om militairen uit verschillende landen die de grens overstaken, op te vangen in kampen. Ze werden daar vastgehouden tot het einde van de oorlog. Toen pas werd over hun terugkeer beslist.
In 1915 werd bij Koninklijk Besluit de afdeling ‘Interneering’ ingesteld, gevestigd in Den Haag. In alle gemeenten met internering-depots maakte voortaan het leger de dienst uit. Gepensioneerde commandanten kregen militaire bewakingstroepen onder hun bevel. Na een paar onaangename ervaringen werd besloten de verschillende nationaliteiten zoveel mogelijk te scheiden in de kampen.
Buitenlandse officieren beschikten over een royale bewegingsvrijheid in een straal van tien kilometer. Toestemming werd gegeven op basis van hun erewoord, dat zij geen poging zouden doen om te ontvluchten. Veel Belgische, Duitse en Britse officieren maakten graag gebruik van de ‘erewoordregeling’ en vonden onderdak bij particulieren, hotels en pensions. Velen lieten ook hun gezin overkomen.
In het laatste oorlogsjaar verslechterde de voedselsituatie in Nederland. De rantsoenering trad in werking. Veel soldaten gingen op jacht naar honden, katten en ratten om hun karig eetrantsoen aan te vullen. Ook was er met name bij de Belgische geïnterneerden een gebrek aan kleding en schoenen. In plaats van schoenen werden klompen aangeschaft.
In het gebied Dieren-Brummen waren in oktober 1918, 500 Duitsers geïnterneerd. Hoewel zij in Dieren niet in een kamp waren ondergebracht, ontstond er toch een klein Duits barakkenkamp met kantoren, een onderofficiersmess en een bibliotheek. Het was een ontmoetingscentrum waar cursussen gevolgd konden worden en feesten, toneel en muziekvoorstellingen werden georganiseerd.
In het gebied Wolfheze werd een groot barakkenkamp gebouwd voor “de mindere Duitse militairen.” In Wolfheze verbleven in oktober 1918 ruim 700 personen. Het gebied Beneden-Lent, langs de Waal bij Nijmegen, werd gebruik gemaakt van het oude Fort Beneden Lent. Het deed dienst als gevangenis voor Duitse geïnterneerde ‘krijgsgevangenen’. Daarnaast werd rondom Nijmegen landgoed De Zonnebloem bij St. Anna in gebruik genomen. Hier verbleven vooral zwarte mensen uit Britse koloniën die meevochten in de oorlog. Tenslotte verbleven in het gebied Hattem Duitse burger-‘krijgsgevangenen’, in juni 1918 waren dit er 1100.
Na het vertrek van de geïnterneerden werd eind 1918 hun plaats in de kampen Harderwijk en Oldebroek voor korte duur ingenomen door ‘krijgsgevangenen’ die moesten wachten op transport naar huis.
Bronnen en verder lezen:
Olga Spekman, CC-BY