De beruchte Arnhemse advocaat Joan Bitter (ca. 1630 - 1714) zou later bekend komen te staan om zijn turbulente huwelijk met Cornelia van Nijenroode (1629-1691), een vermogende Nederlands/Japanse vrouw. Zij vroeg kort na hun huwelijk een echtscheiding aan, een procedure die uiteindelijk van 1677 tot 1692 zou duren.
Cornelia van Nijenroode werd omstreeks 1629 geboren in Japan als dochter van Cornelis van Nijenroode, een hoge VOC-functionaris, en een Japanse moeder die werkte als geisha. Haar gemengde achtergrond gaf haar een unieke positie in de samenleving van Batavia. Cornelia trouwde met Pieter Cnoll, een welvarende VOC-koopman, met wie ze twee dochters kreeg. Na zijn overlijden erfde Cornelia een groot deel van zijn bezittingen, waardoor ze een van de rijkste vrouwen in Batavia werd. Ze stond bekend om haar onafhankelijkheid en ondernemingsgeest, en wist haar vermogen zelf te beheren en te vergroten.
Joan Bitter werd omstreeks 1630 geboren in Arnhem. Hij ging rechten studeren in Harderwijk. Nog voor zijn afstuderen trouwde hij met zijn nichtje Bartha Eygels. Ze kregen in totaal acht kinderen, waarvan er uiteindelijk maar drie in leven bleven. Na zijn afstuderen werkte hij als advocaat in Amsterdam. Ook toen al was zijn heethoofdig gedrag zichtbaar. Door zijn geringe succes nam hij een baan aan in de Oost bij de Raad van Justitie in Batavia. In december 1674 vertrok hij naar de Oost. Zijn vrouw overleed tijdens deze reis. Aangekomen in Batavia moest hij constateren dat zijn salaris van 100 gulden per maand volstrekt onvoldoende was voor het dure Batavia. Veel collega's van de Raad van Justitie hadden daarom een bijbaan. Door deze collega's werd hij gewezen op de rijke weduwe Cornelia van Nijenrode (1629-1691/92). Joan en Cornelia trouwden op 26 maart 1676.
In gerechtsstukken staat te lezen dat Joan al snel zag "hoe wel de eisende partij gesitueerd was (...). Toen is hij op haar middelen verliefd geworden en door hulp van goede vrienden in haar gezelschap zijnde, heeft hij begonnen haar het hof te maken, alsmede door schone woorden en beloften haar zover weten te overtuigen dat zij besloot met hem te trouwen." In de huwelijksakte had Cornelia laten opnemen dat ze "voogdesse meesteresse en administratrice van alle haar middelen en goederen zou blijven. En dat ze met dezelfde vrij mocht handelen, kopen en verkopen." Er ontstond echter al na een paar weken onenigheid over deze bepaling toen zij een deel van haar kapitaal wilde investeren in de bouw van een huis. Joan wees Cornelia er toen op dat hij naar Hollands recht nog altijd degene was die zijn vrouw toestemming moest geven om een dergelijke transactie uit te voeren. Deze toestemming gaf hij niet.
Joan was tevens al vlug niet meer tevreden met de bruidschat van 25.000 rijksdaalders en eiste meer. Daarnaast kregen Cornelia en haar familie te maken met de woede-uitbarstingen van Joan als hij niet zijn zin kreeg. Toen de kerkenraad zich met de zaak wilde bemoeien, maakte hij zijn vrouw in het openbaar te schande. De geweldpleging werd enigszins gedempt door de veertig tot slaaf gemaakten in het huis die Cornelia steunden. Voor zichzelf huurde Joan daarom een bewaker in. Inmiddels begon hij ook de rekeningen van Cornelia leeg te plunderen. Het geld werd naar de Republiek gesluisd. Hierop vroeg Cornelia op 15 februari 1677 een scheiding aan. Uiteindelijk zou het Joan lukken na manipulatie van de kerkenraad, de Raad van Justitie en de Hoge Raad de scheiding tot 1692 te rekken. Het conflict liep zo hoog op dat gouverneur-generaal Camphuis het conflict als een gevaar voor de openbare orde bestempelde. Vanaf dat moment werd het huwelijk een bestuurlijke aangelegenheid. Dit weerhield Joan Bitter er echter niet van ‘voor de goede zaak’ te blijven opkomen.
Er leek een ongunstige wending voor Joan op te treden toen de bestuurders van de VOC achter zijn diamantsmokkel kwamen. In november 1679 werd er hierdoor een tijdelijke scheiding van tafel en bed uitgesproken en kreeg hij een dienstbevel om naar de Republiek terug te keren. Cornelia moest ook naar de Republiek vertrekken. Vanuit de Republiek zette Joan de strijd voort met het verzoek beslag te laten leggen op alle bezittingen van Cornelia en een verzoek tot verzoening. Via de Raad van Justitie in Batavia diende hij een herzieningsverzoek in. Hij werd in 1684 opnieuw aangesteld als lid van de Raad van Justitie in Batavia. Eenmaal weer in Batavia gearriveerd, misbruikte hij zijn bijzondere positie als lid van de Raad van Justitie. Cornelia werd gedwongen haar huwelijk te hervatten met alle financiële rechten voor haar man. Zij bleef echter weigeren, ook om haar totale vermogen, welke zij had geërfd van haar eerste man, openbaar te maken. Hierbij beriep zij zich op zijn laatste wilsbeschikking.
In de zomer van 1691/92 overleed Cornelia. De plaats en exacte datum evenals haar testament zijn niet te achterhalen. Uit latere berekeningen is gebleken dat de nalatenschap van Pieter Cnoll tenminste anderhalve ton waard moet zijn geweest. Uiteindelijk kunnen we constateren dat een groot deel van het originele bezit van de Cnollen niet in Joan Bitters handen is gevallen. Hij moest zich tevreden stellen met de forse bedragen die hij had overgeboekt toen Cornelia nog leefde. Later bleek dat hij dit ‘verlies’ compenseerde door te profiteren van de fondsen die hij voor zijn kinderen en kleinkinderen beheerde. Bij terugkeer naar de Republiek ging hij wonen in Wijk bij Duurstede. Hij wist in de gemeente nog twintig jaar een vooraanstaande rol te spelen. Hij stierf in 1714.
Over Cornelia van Nijenroode valt te concluderen dat zij een ontembare vrouw was voor haar tijd. Ontembaar is uit het Nederlands in het Japans overgenomen als otemba. Cornelia streed voor een recht dat naar moderne opvattingen ook de gehuwde vrouw toekomt: handelingsbekwaamheid over eigen vermogen.
Bronnen:
Meer lezen:
Olga Spekman, Erfgoed Gelderland, CC-BY
1600-1700
Arnhem