Cheider komt van het Hebreeuwse woord Cheder en betekent 'kamer'. Dit is de aloude aanduiding voor het traditionele joodse onderwijs, dat ooit in de huiskamer van de godsdienstleraar werd gegeven.
Sinds het begin van de negentiende eeuw (toen de joodse gemeenschap in Winterswijk enige omvang kreeg) woonden er godsdienstleraren in Winterswijk. Van de meesten weten we alleen een naam. Hun taak bestond uit leiden van de diensten in de synagoge en het geven van godsdienstles in het joodse schooltje het Cheider. Verder hielden zij toezicht bij rituele slachtingen door de joodse slagers; alleen als de koe ritueel geslacht was, kon het vlees als koosjer bestempeld worden. Veel van de eerst genoemde leraren waren afkomstig uit Polen en woonden bij leden van de kehille in huis. Rond 1898 werd er in Nederland een bond van joodse onderwijzers (de Achawah - broederschap) opgericht.
Jaap Hemelrijk (1888 – 1973) schrijft in zijn boek Mijn leven als eerste over het Cheider in Winterswijk. Hij beschrijft in zijn boek de mystieke sfeer die er hing in het oude vervallen gebouw. Door dik bestoven schier verschrompelde ruiten vol overjarig spinrag, kwam het zonlicht zelfs niet helder naar binnen. Toch wekte deze onaantrekkelijke ruimte geen afkeer bij Jaap op, hij denkt er met enige weemoed aan terug. Jaap kreeg les in de voormalige synagoge, die zijn laatste jaren als leslokaal versleet.
Schielaar is een van de leraren waar wat meer over bekend is. David Schielaar komt via Dordrecht en Borculo, uiteindelijk op het Winterswijkse Cheider terecht. Als in 1919 afscheid van hem wordt genomen in Dordrecht, is de pers aanwezig. Schielaar krijgt talrijke complimenten. Tijdens zijn verblijf wist hij bijvoorbeeld ''door zijn wijze van voordracht (als voorzanger) in het gebed steeds te boeien''. Schielaar was overrompeld ''door deze bewijzen van sympathie en vriendschap'', aangezien hij ''de waardering die hij meende hier te zullen vinden, niet steeds gevonden had''. ''Des te aangenamer”, was het nu voor hem, om “te ondervinden dat hij zich hierin had vergist''.
Na een jaar in Borculo, vestigde de familie zich in april 1920 te Winterswijk. Ze trekken er in de bestaande ambtswoning naast het cheider en de synagoge, aan de Spoorstraat. Zonder dat te weten is het ook hun laatste standplaats. Na Winterswijk volgt alleen nog de dood: het hele gezin is vermoord in Sobibor en Auschwitz. Als in 1941 de joodse kinderen niet meer tot het reguliere onderwijs toegelaten worden, maakt men ook voor het gewone onderwijs gebruik van het joodse schooltje.
Na schooltijd gingen de joodse kinderen viermaal per week naar het Cheider. Ze leerden er Hebreeuws lezen, vertaalden stukken uit de thora, ze leerden over de feestdagen, de gebeden, de joodse leefregels en zongen psalmen. De voertaal was Nederlands of plat Achterhoeks. De jongens bleven tot hun barmitswa op het cheider, daarna waren ze kerkelijk meerderjarig. Ze hoorden nu bij de mannen en kregen les in de avonduren.
Na de oorlog keerden slecht weinigen terug, van de eens zo bloeiende gemeenschap hebben slecht 35 mensen de verschrikkingen overleeft. Zij pakken het leven weer op. Hun kinderen volgden weer joods onderwijs van rondtrekkende leraren, al was dit slechts een uur per week. De kinderen van de overlevenden zijn uit Winterswijk weggetrokken: velen van hen zijn naar Israël gegaan. Wat over is gebleven, is het synagogecomplex dat bestaat uit de synagoge, school, woonhuis, mikwe en oude begraafplaats. Het totale ensemble is rijksmonument. Uniek voor Gelderland.
Verder lezen:
Mirjam Schwarz, CC-BY-NC-SA
Geloof
1900-1950
Winterswijk
Achterhoek