Voor de komst van de stoomgemalen in het land van Maas en Waal werd bij langdurig hoogwater in de Maas de natuurlijke lozing van deze rivier gestremd. De uitwateringssluizen bleven vele weken of maanden gesloten, met als gevolg dat het lage komkleigebied overstroomde. De komst van de stoomgemalen in het land van Maas en Waal loste dit probleem voor het grootste deel op.
Gemalen hadden om zuinigheidsoverwegingen een beperkte capaciteit en waren gebouwd op zogenaamde zomerbemaling. In de winter werd er minder gemalen om kosten van steenkool te besparen. Het gevolg: toch nog een beperkte inundatie (onderwaterzetting) van de lager gelegen gronden.
Mijn grootvader woonde rond 1900 in het poldergebied tussen Horssen en Bergharen. Hij woonde in een boerderij die was gelegen op een terp van twee meter boven het omliggende maaiveld. In dit gebied zijn nog verschillende oude boerderijen gelegen op een terp. Dit poldergebied behoorde bij het afwateringsgebied van de Nieuwe Wetering dat ongeveer 10.000 hectare groot was. Als de uitwateringssluizen van de Nieuwe wetering waren gesloten voor de uitwatering naar de Maas werden na enige tijd de laag gelegen gronden onder water gezet. De bewoners van deze boerderijen zaten hierdoor op een eiland in een watervlakte.
Het vee dat op stal stond werd verzorgd, van de melk werd boter gemaakt, en van tarwemeel werd zelf broodgebakken. Eén maal per week, op zondag, werd twee kilometer met een roeiboot naar het dorp Horssen geroeid over een watervlakte van één meter diep. Men ging naar de kerk, deed er de boodschappen, verkocht de eigengemaakte boter aan de kruidenier of ruilde deze met huishoudelijke boodschappen. In het café werd nog wat gekletst bij een borrel voor de sociale contacten. En voor het donker werd roeide men met de boot weer naar de boerderij. Men wilde voor het donker van het water af zijn, vanwege vele hekpalen die al dan niet boven het water uitstaken en alleen bij daglicht zichtbaar waren. Na een week van wonen en werk op de boerderij ging men de volgende zondag weer naar het dorp. Dit ging door tot de onverharde wegen weer enigszins begaanbaar waren bij een waterlaag van enkele decimeters. Dan ging men met kar (de zogenaamde langkar) en paard naar het dorp.
Pas na de bouw van het stoomgemaal De Tuut in 1919 was de wateroverlast door inundatie van de rivierpolder verleden tijd. Over de bouw van dit stoomgemaal is 30 jaar van overleg gevoerd tussen de zeven dorpspolders gelegen in het stroomgebied van de Nieuwe Wetering. Dit overleg ging over wie welk aandeel zou moeten betalen aan de bouw en exploitatie van dit middel grote stoomgemaal. De commissaris van de koningin, de heer van Citters, was rond 1914 op werkbezoek in Maas en Waal. Hij werd begeleid door burgemeesters, dijkgraaf en heemraden. Hij zag de ellende en armoede van de inundatie en deelde aan zijn verantwoordelijke bestuurders mede, dat ze binnen vijf jaar het gemaal operationeel moesten hebben. Zo niet, dan zou de provincie Gelderland het gaan bouwen en de kosten hoofdelijk omslaan bij alle belanghebbende. In 1919 was het gemaal operationeel.
Jan Reijnen, Stoomgemaal de Tuut
Landschap
Industrie
1900-1950
West Maas en Waal
Rivierengebied
Ridders van Gelre