Mevrouw Gerrie De Bie-Hunteler (1937) kan zich geen nare dingen herinneren van de oorlog. Ze was vijf jaar toen de oorlog begon en vertelt over haar herinneringen hieraan.
“Mijn vader, mijn beide vaders hebben vroeger melk gevent. Heet dat zo? Dan hadden ze allebei twee hele mooie koperen bussen, maar voor de oorlog moest al het koper ingeleverd worden. Mijn ouders die dachten: "Maar dat gaat niet gebeuren." Dus wat hebben ze gedaan? Ze hebben boven op zolder onder het hooi die melkbussen verstopt. Maar toen in de oorlog kwam er altijd inkwartiering van Duitsers en waar sliepen die soldaten? Boven de melkbussen! Op dat hooi, ja. Dus dat was vaak wel angstig.
Bij ons naast, daar zat de Ortskommandant, van het Duitse leger. Dat was een verschrikkelijk aardige man, die had zelf kleine kinderen thuis en was dol op mij. Dan mocht ik altijd bij hem op kantoor komen, daar had hij een heel kleine typemachine staan. Dan mocht ik al typen.
Op een zondagmiddag vroeg de Ortskommandant of hij eventjes met mij mocht gaan wandelen en dat mocht dan wel. Toen liepen we op Berkeloord en daar waren allemaal van die eenmansgaten en ineens was het niet meer veilig. Dus ik, zo een klein meisje, met die Ortskommandant in dat grote gat. Bij Asenga voor zaten wij in het gat en dat huis ernaast is er voor de helft af gebombardeerd. Dat huis is wel blijven staan maar dat hebben ze gewoon afgevlakt.
Op een geven moment is hij naar mijn vader gekomen en toen zei hij: "Boer, ik ga alles van jouw organiseren. Alles is nu van mij en niks is meer van jou." En toen zei mijn vader tegen hem: "Goh, ik had gedacht dat jij een jofele vent was, maar je valt mij reuze tegen." Hij zei: "Nee, je begrijpt mij niet." Want ze spraken, hij Duits en mijn vader dialect en dat verstond elkaar toch wel goed. Toen zei mijn vader: "Dat valt me heel erg tegen." Hij zei: "Nee, je begrijpt mij niet. Want als ik alles gevorderd heb van jou, dan mag er niemand meer aankomen." Later aan het einde van de oorlog had ook hij het heel slecht. Dan gingen we stiekem een varken of een koe slachten. Dat moest allemaal
aangegeven worden, maar hij had dan wel papieren dat het goed kwam. Dan at hij met ons mee, want hij had ook niet meer te eten.
Mijn vader moest ook vaak met paard en wagen bijvoorbeeld een hele vracht schoenen wegbrengen. Hoe ze daaraan kwamen mag Joost weten. Dat vond mijn vader niet prettig, want er werd dan onderweg vaak geschoten. Dat hoefde mijn vader toen ook niet meer te doen. Daar zorgde hij wel voor.
Bij die Ortskommandant, daar woonden ook mensen in huis, een echtpaar. Mevrouw van de Savornin Lohman, dat is een hele vooraanstaande familie in Den Haag. Zij was getrouwd met meneer van Essen en toen heeft de familie haar verstoten. Maar zij woonde dus samen bij die Ortskommandant.
En wat bleek nou? Die meneer van Essen, dat was een spion voor de Fransen en Engelsen. Hij had het wel met papa erover gehad. Mijn vader was iemand als je die wat vertelde, wist je wel dat het goed was. Dat hij het niet door zou vertellen.“
Voor ‘Een nieuwe tijd! Wederopbouw in de Achterhoek’ vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in de Achterhoek in de periode 1940-1965. Dit verhaal over mevrouw Gerrie de Bie-Hunteler is geschreven door Marja Zandberg, op basis van een oral history-interview afgenomen door Maran Olthoff in november 2019.
Marja Zandberg, CC-BY