Nadine barones van Wassenaer-Mel

Landgoed Nederhemert

Verscholen in het groen aan het eind van een laantje in een wit huis woont mevrouw Nadine barones van Wassenaer-Mel (1930) tegenover het kasteel van voorheen de familie Van Wassenaer, haar schoonfamilie. Het van oorsprong middeleeuwse kasteel is tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest en heeft jaren als ruïne op het eiland Nederhemert-Zuid gestaan. Geldersch Landschap en Geldersche Kastelen heeft het herbouwd. De meeste grond is in handen van Staatsbosbeheer, maar de Van Wassenaers zijn er ook altijd gebleven.

’Als kind kwam ik al hier logeren ’s zomers. Mee hooien op het land, niet dat wij grote hulpen waren. Onze ouders waren met de Van Wassenaers bevriend. De familie Van Wassenaer woonde in Den Haag en kwam in de vakanties hier. Toen ik een tiener was gingen we ook wel eens met zes paarden met het veer over naar Nederhemert-Noord om naar de hoefsmid te gaan. Daar moesten we heel lang wachten voor het vervangen van de hoefijzers, we maakten de paarden vast en gingen intussen in het dorp kijken. Dat was heerlijk. Ja, ik ben later in de familie gekomen. Mijn man (Maurits baron van Wassenaer, red.) is hier geboren.

De oorlog

Ik woonde bij mijn ouders in Brabant, in Vlijmen, en werd daar bevrijd op 5 november 1944. Toen bleef het leger staan; de Maas was de grens. Van oktober tot mei is er aan één stuk heen en weer geschoten. Op een gegeven moment moest de bevolking hier in Nederhemert evacueren; het hoognodige werd meegenomen. Daarna is het kasteel helemaal geplunderd door de Duitsers. Dat hebben mensen aan de overkant gezien: een hele hoop spullen is met het veer overgebracht. Heel veel schilderijen verpakt met bestemming Duitsland. Andere mensen hadden juist hier spullen ondergebracht in de kelders, omdat het kasteel zo veilig leek. Het had zulke sterke muren. Ook allemaal weg ja.

Er zijn veel huizen verbrand door de granaten, maar het kasteel brandde op een gegeven moment op vier hoeken tegelijk. Dus men denkt dat het aangestoken is na de beroving, zodat het niet uit zou komen. Er is niets meer terug gekomen. Je kunt niet bij nabestaanden aanbellen en zeggen: ik wil eens kijken of jullie onze schilderijen hier hebben hangen. Na de oorlog terug was het een puinhoop. Eerst heeft de familie in een ander huis dat ze ook hadden, schuin tegenover gewoond. Dit huis waar ik woon is in ’47 of ’48 herbouwd.

Trouwen

Mijn vader kende mijn man goed en vond het een prima jongen, maar hij vond ons nog veel te jong in 1949. We zijn in ’52 getrouwd. De trouwerij was in Waalwijk; bij het meisje thuis zoals toen gebruikelijk was. We zijn hier op het landgoed in de oude boerderij gaan wonen. Er was geen badkamer, geen wc, heel primitief. De boerderij hebben we toen eerst helemaal verbouwd: een badkamer met bad en wastafels. Maar ja, er kwam nog geen water uit en de wc kon je nog niet doortrekken. Geen waterleiding, geen gas, geen elektriciteit, niks. Moest je ’s morgens water pompen in de stal en dan een kan naast de wc en wastafels zetten. Verder: geen stofzuiger, vegen. Elektriciteit, dat duurde anderhalf jaar.

We kookten op een houtkachel en de was deed ik in de ketel op die houtkachel. Maar ik vond het wel spannend. Dienstbodes? Ik geloof toen nog niet, nee. Er kwam af en toe iemand. De mensen van de boerderij die op het land werkten, kon ik wel eens iets vragen. Nou, daar op de boerderij zijn vier kinderen geboren. Vier daar, drie hier in dit huis. Gewoon met de huisarts uit Vlijmen. Zijn zoon was een vriend van mijn man en die jaagden samen. Dat was een gezellige man. Er was hier geen huisarts. Ja wel in Noord.

Omdat mijn schoonouders in Italië gingen wonen en alleen ’s zomers op vakantie kwamen, hebben we geruild. Zij de boerderij en wij hier in dit witte huis waar ik nog steeds woon. De voorzieningen waren er bij de verhuizing nog niet. Gasflessen hadden we, die kon je inruilen. En kaarsjes. Ik weet nog dat ik om te voeden met de baby de trap op moest met zo’n olielampje. Dat vond ik een beetje eng, een beetje gevaarlijk. Nou ja, je went aan alles. Mensen met prachtige huizen die gaan kamperen, doen het ook zo. Dat heeft toch een charme.

Vroeger hadden de jonge gezinnen hier veel kinderen. Nu is er geen één kind meer op het eiland. De kinderen gingen met het veer over naar Nederhemert-Noord voor de lagere school, die waren gereformeerd. Mijn kinderen niet, dus die gingen in Herpt met het veer over naar katholieke school in Heusden. Later zijn er naar Vught en Den Bosch gegaan, toen ben ik iedere dag gaan rijden. En ook zijn er kinderen op kostschool geweest.

Op het eiland kwam ’s zondags een dominee dienst doen in het kerkje. Ik ben katholiek en ging in Heusden naar de kerk. Er is ook een Wassenaer kerkhofje hier. We hebben een eigen hoekje.

Het landgoed

De rechten van de veerpont waren van de baron. Kijk, als heer van het landgoed had je rechten en plichten. Je moest zien dat de dominee een huis had, de burgemeester benoemen en zorgen dat ie een huis had. Je had het recht om een windmolen te hebben en er was het rechthuis om recht te spreken. Dat is ook afgebrand gedurende de oorlog. Daar waren trouwerijen en daar is die speeltuin met café tegenover uit ontstaan. Er is een winkeltje geweest, dat kleine witte huisje tegenover de speeltuin. De familie had een auto en ging af en toe in Heusden boodschappen doen. Er lag grind ja, en een beetje kuilen erbij, maar er waren maar weinig auto’s. De kruidenier uit Heusden kwam de bestelling met een mand voorop het stuur brengen.

De meeste mensen hadden een paar koeien of varkens en een groentetuintje. Er werd veel ingemaakt. De eerste jaren van ons trouwen slachten we één keer per jaar een varken en maakten we dat vlees in. Potten met jus en al en in de kelder. Vlees roken deed iemand anders voor ons hier op het eiland. In de kasteeltuin is na de oorlog een groentetuin gemaakt voor mijn schoonouders en ons. Dan kwamen ze vragen: “Wat wilt u deze week hebben?” Dat werd dan gebracht door één van die mensen die op het landgoed werkte. Ik maakte ook in. Ik vond het wel leuk, heerlijk primitief leven hier: buiten, de natuur.

Het afval kwam iemand die hier op het landgoed werkte afhalen. Die vertelde dat vroeger de mensen hier geen last van hadden, want afval hadden ze niet. Alles wat brandbaar was, maakten ze de kachel mee aan en al het afval wat eetbaar was ging naar de varkens. Je kunt het je bijna niet meer voorstellen. ’s Zomers was het voor de mensen hard werken op het land. Ik was heel veel in de tuin bezig, dat was mijn liefhebberij. Dus veel buiten, wandelen en roeien met de kinderen, met de roeiboten de Maas op. Ze gingen voetballen ’s zondags. Het was hier niet zo streng dat je niet mocht fietsen of wandelen, de overkant wel. De fantasie van mijn kinderen is er enorm door ontplooid. ’s Zomers hadden ze overal hutten en ’s winters stond veel land onder water. Dan maakten ze vlotten. En schaatsen op de gracht van het kasteel als er ijs was. Alle vriendjes uit Den Bosch en Vught kwamen graag.

Landbouw

Vroeger, voor die grote dam, liep deze wei altijd onder, maar dat was wel spannend. De kinderen vonden het geweldig om daar over heen te varen. We hebben een paar keer meegemaakt dat het toch wel een beetje té was hoor. We zijn een keer weggegaan, want de kelder stond onder water en hier op de benedenverdieping ook. Dan gingen we bij familie logeren. De ingemaakte spullen zette ik in de kelder op de bovenste planken omdat ik wist: van de winter kan het weer onder lopen.

Mijn man deed het bedrijf, die had landbouw gestudeerd. Een voorman zorgde dat het werk uitgevoerd werd. Hooien ging met de hooivork helemaal de wagen op. Je had veel mensen nodig. Toen kwam er al gauw een tractor. Als je kijkt wat er na tien jaar voor een machines waren! Van tevoren ging alles met de hand hè. De meeste arbeiders woonden hier op het eiland in huisjes van het landgoed. Toen werd het allemaal moderner, moderner. Als de mensen oud werden en stopten met werken, werden er geen nieuwe meer bij gezocht. De huisjes zijn op gegeven moment leeggekomen en verkocht aan ja, wie wilde.

In die tijd bracht de landbouw niet veel op. Mijn man heeft van alles verzonnen om iets extra’s te doen. Hij heeft een grasdrogerij gemaakt. Die was in de orangerie. Uit het gras werd het vocht geperst. Van dat vocht kon je wijn maken; dat deed hij niet. Het droge gras werd opgeborgen in de kasteelkelders (het enige behouden gebleven deel van het kasteel, red.). Die waren mooi gewelfd. Jammer genoeg is er iets met de grasdrogerij misgegaan en is de orangerie afgebrand. Toen waren er meer die dat begonnen en was de concurrentie zo groot dat hij dat niet meer deed.

Er waren veel paarden voor het werk op de boerderij in eerste instantie, maar daar kon je ook op rijden. Op gegeven moment brachten de koeien niet genoeg op, die hebben we allemaal verkocht. Toen zijn we naar Engeland gegaan en hebben veertig merries en twee hengsten gekocht, de New Forest pony. Die kenden ze in Nederland nog niet en hebben we geïntroduceerd hier. Er liepen twee kuddes en ze waren binnen de kortste keren uitverkocht. Dus zijn we weer gaan kopen en verkopen en een paar gehouden, waar de kinderen op reden. Daarna zijn alle paardenhandelaren New Forresters gaan importeren en zijn we er weer mee opgehouden.

Eilandleven

Later is mijn man boten gaan bouwen. Dat was een toevalligheid. Iemand die failliet was gegaan, vroeg of mijn man een ijzerwerkbedrijfje over wilde nemen met drie arbeiders erbij. Dat ijzerbedrijfje bracht hij onder in de schuur, maar al snel bleek dat er helemaal geen opdrachten waren. Mijn roeiboot was toen net gestolen. Ik had een kind dat polio had gehad, en die moest toen iedere dag roeien. Ik zeg: “Weet je wat, maak een roeiboot.” Mijn man: “Oh, dat is een goed idee, dan maak ik tien roeiboten.” Dat is in een visblaadje gezet, nou dat is geweldig gegaan. En zo is het eigenlijk gegroeid.

Mijn man jaagde en mijn drie zonen nog steeds. Dat zijn altijd heel gezellige dagen en dan maak ik erwtensoep in een grote pan. Dat was altijd in het najaar; zo’n twee of drie keer een grote jacht. Na de jacht werden de konijnen, hazen, fazanten of duiven verdeeld onder degenen die erbij waren. En je gaf aan de pastoor en zo meer. Nou, de week erna aten we haas of konijn. We hielden geen jacht om eten te hebben, maar omdat er soms te veel was van iets. Te veel konijnen die alle gewassen opaten, hè. Ik heb op het eiland wonen nooit als benauwend ervaren. Je liet elkaar gewoon met rust. Je voelde je als de anderen. We hebben allemaal groentetuintjes; we houden van buiten zijn, hè. Het was een heel goeie sfeer, vond ik. Je hoorde bij elkaar.

Ons landgoed is verdeeld toen mijn schoonvader de helft heeft geërfd en zijn zusje de andere helft. Dat was in 1952 of ’53. Ze hadden allebei rechten natuurlijk. Mijn schoonvader heeft op gegeven moment (1958, red.) het meeste land verkocht aan de Staat. En deze heeft het ondergebracht bij Staatsbosbeheer. Dus nu is het eigenlijk geen landgoed meer. Mijn oudste zoon heeft nog wel wat land, maar dat heeft ie verpacht. Als ze gepensioneerd zijn, willen de kinderen hier wel weer wonen. Ze zijn dol op dit plekje. De gebruikers van het herbouwde kasteel zijn heel aardig en ik mag ik er altijd heen, maar ik doe het bijna nooit. Ja, ik had het nooit willen missen dit wonen hier, het heeft nog zoveel oerdingen. Goeie herinneringen.’

Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland. 


Rechten

Joke van den Bogaard-Lam, Erfgoed Gelderland, CC-BY

  • Landschap

  • Landbouw

  • 1900-1950

  • 1950-2000

  • Rivierengebied

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl