Op een koude dag in December ga ik op bezoek bij Jonkheer Huub van Nispen van Sevenaer. Hij woont op het Huis Sevenaer in de stad Zevenaar. Letterlijk ín de stad, want het landgoed ligt tegen het centrum van de stad aan en is rondom helemaal ingebouwd met woonwijken. Over dat inbouwen zal een groot deel van het gesprek gaan, want ooit lag het landgoed niet zo bekneld. De vader van Jonkheer Huub is geboren op het Huis Sevenaer en als jongen logeerde Huub er bij zijn oom en ongetrouwde tantes. Pas in 1947 is hij zelf op het Huis komen wonen.
“Toen ik in 1947 hier kwam was de meeste grond in eigen beheer en met die paar pachters was het een beetje een rommeltje. Dat wil zeggen; ze hadden puike en vruchtbare grond, maar de mensen deden daar niet veel aan. Het was een beetje verwaarloosd. Ik weet nog dat we pachtprocessen gevoerd hebben en foto’s overgelegd, en toen zegt een man: ‘Meneer de president, dat is mijn weiland niet.’ Ik zeg: ‘Nee jongen dat klopt, dat is je bouwland’. Zoveel onkruid stond erop. Allemaal kweek. Maar die pachters zijn gauw verdwenen omdat de gemeente al die kleine boerderijen onteigende. Hun bedrijfsgebouwen werden onteigend. En hun woonhuizen zijn allemaal tegen de grond gegooid, allemaal weg. De gemeente had daar bouwplannen voor, allemaal bouwprojecten! De grond die gepacht werd van het landgoed bleef op zich wel eigendom van het Landgoed, maar de boerderij en het kleine stuk grond wat van henzelf was, dat raakten ze kwijt aan de gemeente.”
“Ik heb zestig jaar lang, praktisch onafgebroken tegen de gemeente moeten procederen. Er is een korte periode van een paar jaar geweest, dat er even geen processen aanhangig waren, maar verder constant, voortdurend, iedere keer weer opnieuw, krachtens de Wet op de Ruimtelijke Ordening, weer nieuwe bestemmingsplannen op de gronden van het landgoed. Misbruik van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ik ben uiteindelijk wel de helft van de grond kwijt geraakt.”
“Het bedrijf was in 1948 ongeveer 120 hectare. Ik had geen opleiding gehad in de landbouw. Ik wist er niks van af, maar ik had een hekel aan het gif hier op het bedrijf. Er kwamen veel kinderen uit de buurt en ik vond het een beetje vervelend dat die bussen met die rotzooi hier rondlagen, dus ik begon mij te verdiepen in de vraag: wat kan ik doen om van dat spuiten af te komen. Ik ben toen alles gaan lezen over de landbouw wat ik te pakken kon krijgen. Om me in dat vak te verdiepen. Vóór die tijd had ik van alles en nog wat gedaan en onder andere veel in automobielen zitten knoeien en daar had ik wel liefde voor. En toen ik hier kwam, zag ik hoe dat met die paarden ging en dat allemaal sjok, sjok, sjok ging. Dat was niks, dus ik ben onmiddellijk het bedrijf gaan mechaniseren.”
“Ik heb tegen de familie gezegd: ‘ik wil wel naar Zevenaar gaan, op voorwaarde dat ik een jeep krijg.’ Toen kreeg ik de hele familie tegen me want het was geen speelgoed en ik moest het serieus nemen en weet ik wat allemaal. Maar mijn moeder was nog wel eens een beetje recalcitrant en die gaf mij het geld ervoor en toen heb ik van een piloot van de KLM een jeep gekocht. Daar zijn we mee aan het werk gegaan en dat ging prachtig hè? Maar ik had ook geen tractor voor het ploegwerk. Dus ik ging naar Den Haag, naar het Rijksbureau voor Metalen. Ik heb daar een heel verhaal opgehangen dat ik een tractor moest hebben. En het was geweldig zoals die ambtenaar het begreep, maar hij had er geen en ik moest naar de Fordfabriek in Amsterdam want die hadden tractoren.
Dus ik ben in mijn jeep gestapt en naar Amsterdam gereden en bij de Fordfabriek aangebeld en gezegd: ‘Juffrouw ik wou de directeur graag even spreken. Nee ik heb geen afspraak, maar ik moest toevallig hier in de buurt zijn en ik wou even van de gelegenheid gebruik maken.’ ‘O’, zei de Juffrouw, ´nou komt u maar binnen´. En een paar minuten later zat ik bij de directeur van de Fordfabriek. Ik zeg: ‘Meneer ik heb een landgoed en ik moet mijn grond omploegen, maar ik heb geen tractor, mijn tractor is gevorderd en ik moet een nieuwe tractor hebben en ik kom bij u'. ‘Ja’ zegt die man, ‘ja ik begrijp het wel, maar ik kan u niet helpen, ik heb geen tractoren’. Ik zeg: ‘Wat zegt u nou? Maar die staan daar toch achter op de werf?’ Ik hoor nóg dat die man zegt: ‘Oh, hebt u dat gezien?’ En toen smolt in ene keer het ijs en toen zegt ie: ‘nou ik zal het u zeggen, die zijn uit Amerika gestuurd en we moeten uitzoeken welke voor Holland de meest geschikte is. Die met die rooie stip hebben we uitgezocht. Als u hem hebben wilt kunt u hem krijgen, meteen’.”
“Een poosje daarna moest de mestvaalt leeggereden worden met de stortkar en een paard. Ik dacht: mensenkinderen dat kan toch zo niet. Daar ben je wekenlang mee bezig met iedere keer zo’n kubieke meter mest naar het land brengen. Dat is toch niks Dus ik weer naar Amsterdam, naar Geveke en Co. Ik zeg; ‘Meneer ik moet een machine hebben om mest te strooien’. Ja, dat kon. Maar ik kon hem niet zien, want ze lagen met de Marshallhulp nog in kisten verpakt in de haven van Amsterdam.
Ik heb er toen op goed geluk een gekocht. Ik was ongeveer het eerste bedrijf dat een hooiblazer kocht. Daarna heb ik nog eggen gekocht en een zaaimachine. De melkproductie was in de tijd dat ik me hier met de zaak bemoeide, met sprongen omhoog gegaan door meer toezicht en beleid. De melkfabriek heeft nog uitgerekend dat de melkleveranties in een aantal jaren waren verdrievoudigd. Mijn familie, mijn oom en de tantes die hier nog woonden vonden mij nogal wild, maar de rentmeester vond het geweldig; het eerste gemechaniseerde bedrijf in Nederland! Hij stond wel open voor nieuwe ideeën.”
“Ik wilde graag van de chemicaliën af. Ik dacht: ‘hoe kan ik die hoge productie handhaven zonder al dat gif? ’. Ik had het geluk dat in die tijd er een zekere dokter Grashuis bestond en die had aan de hand van enige duizenden proeven, uitgezocht wat het verband wast tussen de conditie van de grond en de conditie van het vee wat op die grond gelopen, geweid had. Een beetje afwijking in de bodem correspondeerde met bepaalde ziektes bij het vee. Het enige voorbeeld dat ik me nog herinner dat is een hoog kaligehalte in de grond correspondeert met kopziekte bij het vee. Dat is een ernstige verlammingsziekte. Toen heb ik dus tegen mezelf gezegd: ‘Dan moet ik van die kunstmest af, want die koeien worden er ziek van.’ En ik heb verder doorgeredeneerd en gezegd; ‘als die koe er ziek van wordt, dan word ik er zelf ook ziek van want we eten allemaal van dezelfde grond.’
Dus toen ben ik een theorie gaan opzetten dat als ik de grond in een natuurlijke conditie breng dan mogen mijn planten, mijn gewassen en mijn dieren niet ziek worden, die moeten gezond blijven. Om te kijken of mijn theorie klopte, moest ik gaan overdrijven en toen zei ik: ‘Stel je nou voor dat ik over de hele wereld in alle landen grond in optimale conditie kon brengen, dan mogen de gewassen niet aangetast worden. Maar dat kon niet kloppen, want de schadelijke insecten zijn geschapen en die moeten hun plaats in het systeem hebben. Ik ging weer denken, was daar maanden en jaren mee bezig: ‘Ik moet niet alleen ín de bodem een optimale conditie hebben, maar ook óp de bodem. Er bestaan natuurlijk geen schadelijk insecten, er bestaan alleen schadelijk aantallen. Ik moest zorgen dat er geen grote aantallen komen. Ik moest de natuurlijke vijanden levenskansen bieden. Dat zijn vaak de grotere dieren, die aan het eind van de voedselketen staan. Ik moest zorgen dat ik een goed milieu op mijn landgoed had.”
“Toen ben ik daar proeven gaan opzetten. Ik wou mijn theorie checken of het klopte. Ik moest gewassen hebben die in één jaar hun groei hebben. En daarom begon ik met groentegewassen. Het waren allemaal proefveldjes en op ieder veldje stonden andere gewassen. Ik had een tuinman in dienst, echt een goeie vakman. Toen kwam er op een zeker moment iemand en die zei: Gut, dat moet u verkopen! Er zijn best mensen die dat kopen willen. Dus ik ging naar de Reformwinkel in Arnhem in de Weverstraat. Die wilden de groenten liever vandaag dan morgen kopen.
Dat was begin jaren vijftig. Toen kwam er een tweede Reformwinkel in Arnhem en die wilde ook graag groente hebben, nou om een lang verhaal kort te maken; de groenteteelt breidde zich razendsnel uit en we leverden aan Nijmegen, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Amsterdam, Zeist, Enschede, Zutphen en Wageningen. Sommigen kwamen het halen en naar anderen ging het met de bodedienst. En dat lukte allemaal met één tuinman met een knechtje erbij.”
“Ondertussen ging een hoop van mijn energie naar het gevecht met de gemeente Zevenaar. De gemeente had helemaal geen interesse in landbouw. Die wilde het hele landgoed als bouwterrein hebben. Al in 1948 kwam de eerste onteigeningsprocedure. Die werd nog behandeld door mijn vader, die was burgemeester van Laren geweest en wist wel wat af van de Wet op de Ruimtelijke Ordening want Laren was indertijd de eerste gemeente geweest met een bestemmingsplan.Te midden van al die juridische procedures heb ik in Wageningen een soort werkgroep bij elkaar gekregen. Een groep van academici die hun vraagtekens zetten bij het gebruik van kunstmest en chemicaliën en mij steunden in mijn procedures tegen de gemeente. Ondanks de steun uit Wageningen keurde de Raad van State één van de bestemmingsplannen goed. Dat was de uitbreiding van de sigarettenfabriek. Ze belden mij op en ze zeiden; ‘Ik zeg het u maar, u moet er op rekenen dat al die andere plannen ook goedgekeurd worden’. Dan zou dus het hele landgoed onteigend worden. Toen verscheen er zonder dat ik het wist een artikel in Algemeen Handelsblad met de kop “Bedrijf van Gezond makende Levensmiddelen moet wijken voor Fabriek van Kankerverwekkende Genotmiddelen. Daarna kwam de NCRV en maakte een kort filmpje en zo heb ik een heleboel publiciteit gekregen. Hele pagina’s in kranten en de televisie, schooltelevisie, van alles en nog wat.”
“Toch hielp dat alles niet echt tegen de acties van de gemeente, die zelfs met louche zakenlieden samenspande om de grond in handen te krijgen. Op een zeker moment heb ik zelfs gedreigd de Koningin te dagvaarden, subsidiair de Minister van Volkshuisvesting, maar toen viel in 1973 het kabinet en de nieuwe minister, Gruijters kwam op werkbezoek en wilde het naadje van de kous weten. Hij bedong dat er een compromis moest komen. We moesten grond afstaan voor de rondweg en een stuk industrieterrein, maar het onteigeningsbesluit voor de andere gronden werd ingetrokken. Dat betekende dat de landbouwgrond ten zuiden van de spoorlijn open gebied zouden blijven met een aanvliegroute voor Lieveheersbeestjes naar achterliggende natuurreservaten. Héél belangrijk voor een goed en gezond biologisch bedrijf. Let wel, dat was in 1973.”
“Door al die procedures tegen de gemeente konden wij weinig tijd besteden aan de teeltmethode. Intussen was de biologische landbouw op meerdere plaatsen in Nederland tot ontwikkeling gekomen. Er kwamen verdeelcentra, die soms ook weer wegvielen. Er kwamen veel meer winkels, het ging snel maar wij konden niet verder in de ontwikkeling. In het compromis dat door de minister was afgedwongen werd bepaald dat de grond van het landgoed beschermd gebied werd. Dat was het tegenovergestelde van wat de gemeente altijd gewild had! Én de gemeente moest medewerking verlenen dat er aan oostelijke zijde compenserende grond verworven kon worden voor de grond die het landgoed had afgestaan. Toch probeerde de gemeente dat compromis weer kapot te krijgen en maakte weer een bestemmingsplan voor grond die krachtens het compromis naar het landgoed zou gaan. Ik ben weer in beroep bij de Raad van State gegaan, maar ik vertrouwde het niet. Ik was bang dat de Raad van State zou zeggen dat ondanks dat de gemeente in strijd met de wet handelde, de belangen van de woningbouw zwaarder moesten wegen dan die van de landbouw.”
“Toen hebben we weer een akkoord gesloten en nou doet het wonderlijke zich voor, het huidige gemeentebestuur stelt zich opeens volledig achter het landgoed. Ze willen nu helpen opbouwen en willen van alles en nog wat doen om het landgoed te helpen. Dat is deels gekomen doordat tegenwoordig veel meer mensen vinden dat Zevenaar wordt verknoeid door al dat bouwen en dit is nog een mooi stukje landschap. Daarnaast kneep de gemeente hem als een ouwe dief, want ze hadden een nieuwe woonwijk gebouwd met een industrieterrein op een stuk grond met agrarische bestemming, dat ons indertijd was toegezegd. In de milieueffectrapportage is daar nauwelijks aandacht aan besteed. Toen hebben wij een eigen rapportage laten maken waarin gezegd werd: ‘Kijk eens wat jullie allemaal aan het kapot maken zijn’ en daar is toen dat akkoord uit gekomen. De gemeente wil nu het landgoed behouden en noemt het zelfs ‘De parel van Zevenaar’. Ik viel zowat van mijn stoel!
Ze vinden wel dat het landgoed een andere bestemming moet krijgen en het CDA wil het park openstellen voor het publiek. Maar, dan komen er allemaal mensen uit de omringen de wijken hun honden hier uitlaten en die jagen de roofvogels weg en de kleine knaagdieren, die juist zo belangrijk zijn voor de biodiversiteit.”
“Al dat geprocedeer heeft Jonkheer Huub héél veel geld gekost. Het is dan ook geen wonder dat het huis er onderkomen uitziet. Maar bij de plannen van de gemeente hoort ook de restauratie van de gebouwen en een herstart van het bedrijf met een bedrijfsleider. Er is een toekomstvisie gemaakt waarin gestreefd wordt naar 50 hectare helemaal schone landbouw zonder toepassing van synthetische stoffen, waarbij natuurbehoud geen bijkomstige activiteit is, maar een teeltmaatregel. Natuurbehoud wil zeggen: het bevorderen van de biologische diversiteit. Ook zal de hoogstamboomgaard behouden worden en de kas weer worden opgebouwd. Die kas is jarenlang niet gebruikt doordat de Jonkheer zoveel tijd en aandacht moest besteden aan de strijd voor het behoud van zijn land.”
“Er hebben zich nu een paar boeren uit Zevenaar gemeld die graag willen weten hoe het komt dat op het landgoed een kudde van 50 Piëmontese koeien loopt waar nooit een veearts bij komt, zonder ziektes, zonder inentingen en zonder dat er kunstmest gebruikt wordt. Er is een Rentmeester die werkt vanuit de religieuze overweging dat de natuur, de schepping, het werk van God is, waar we respect voor moeten hebben. Zoals Jonkheer Huub het zegt: ‘de Hof van Eden is ons gegeven om te bouwen en in stand te houden. (Genesis 2:15) Dat gebeurt hier. Er wordt gebouwd : graan, tarwe, voedselgewassen, maar er wordt niks bestreden en niks kapot gemaakt.’”
Dit verhaal is rond het jaar 2012 vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland voor het project Leven op Landgoederen van Stichting Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland.
Margreet Gründemann, CC-BY-NC