Ik ben op bezoek bij Aart van Gens op boerderij Ons Genoegen op landgoed Oldenaller. Aart heeft me al over het zandpad zien aankomen en wacht me buiten op, voor het oude boerderijtje. Naast het lege hondenhok onder de boom. Ik kijk uit over een weiland, met het bos van Oldenaller in de rug. Over de deel, waar m’n jas mag hangen gaan we naar de keuken. Zijn vrouw Hennie zet sterke koffie die met veel melk opgediend wordt. In de loop van het gesprek zal ze alvast de aardappels opzetten, want het loopt uit. Aart heeft heel veel te vertellen. Hij woont al zijn hele leven op Oldenaller. Hij kan zich in detail herinneren welke veranderingen in de loop van de jaren in het landschap en de waterlopen rondom zijn boerderijtje hebben plaatsgevonden. Hij is niet altijd overtuigd dat deskundigen en beleidsmakers werkelijk de goede beslissingen nemen. Er komen papieren op tafel die zijn argumenten versterken. En hij vertelt met verve over zijn overwinningen bij het Waterschap en bij Natuurmonumenten.
“Natuurmonumenten heeft mij al eerder bij de waterhuishouding ingeschakeld. Om de hele bekenloop en zo te leren. En dan weet je hoe snel d’r een fout gemaakt wordt. Een voorbeeld van ’t Waterschap. D’r loopt een beek achter langs de Broekermolenweg, dus op de grens van Natuurmonumenten. Die komt uit het Hellerveld en voert naar de Schuitenbeek. Maar hij ligt achter een zandrug. Daarboven hebben ze bij een mechanisatiebedrijf een duiker gelegd van een meter. Maar een duiker kan lang niet zo veel water vervoeren als de beek vervoert. Dus kregen we een waterprobleem.”
“Wat deed ’t Waterschap? Ze groeven een sloot hier langs de weg en sloten die rechtstreeks aan op de Schuitenbeek. Ik zei: ‘Jongens dat kan niet want dan loop ik onder water.’ ‘Nee’, zei die deskundige, ‘Van Gens, dat is helemaal niet waar. Daar leggen we grote duikers in.’ Ik zei: ‘Ja, maar die ouwe boeren vroeger waren niet gek, dat water moest achter die zandrug blijven. Ik sta garant dat ik direct onder water sta, want hier heb ik een verloop van zestig centimeter op honderd meter. Zo hard gaat dat.’ Nou de eerste de beste keer dat het enorm had geregend, kwam ik ’s avonds om 11 uur thuis en alles wat ik hier zag was één en al zee. Er stond een halve meter water. Dus ik bel die man uit z’n bed. ‘Nou’, zei hij, ‘Wat moet ik daar mee aan?.’ Ik zeg: ‘Ja, nu zul je er een dijk langs moeten gooien.’ Dat heeft ie gedaan, maar niet hoog genoeg!”
“Toen loste ik het zelf op. Als er hoog water kwam, ging ik naar de plek waar hij die duiker ingelegd had en dan zette ik d’r een schuif voor. Dat ging goed, tot de Broekermolenweg er zowat uit spoelde. Toen kregen ze in de gaten wat ik deed. Maar ik had indertijd goed genoeg aan de bel getrokken. Ik betaal pacht en ik betaal waterschapslasten, ik laat me niet onder water zetten. Hun beleid is verkeerd. Uiteindelijk kwam ’t best goed. Die dijk is hoger gemaakt. En nu heb ik er geen last meer van. Alleen verleden jaar ging het een keer mis. De oorspronkelijke duiker bij dat mechanisatiebedrijf hebben ze maar laten zitten. Daar stond inmiddels een gebouw boven.”
“Natuurmonumenten kwam en vroeg hoe dat nou kon, dat het water met zo’n sneltreinvaart hier komt. Ik zei: ‘Dat is nou een fout van technische ambtenaren van het Waterschap. Die hebben in ‘t achterland een nieuwe beek gegraven, waar vroeger de boeren verzopen van het water, omdat het een te klein slootje was. Ze hebben daar een sloot van twee meter diep gegraven. Dat water gaat in éne rotgang hier naar toe, en dan kan ‘t niet verder. En dan gaat ‘t uitvloeien. Ze hadden in die beek trappen moeten maken.’
“Nou is dat inmiddels gebeurd. Maar waarom moet ik er eerst aan te pas komen om het uit te leggen? Het Waterschap heeft ‘t eindelijk geleerd, want ze gaan weer dingen herstellen. Ze willen het water in het gebied houwen, zodat het kalm aan wegstroomt en niet alle voedingsstoffen meeneemt. En ze zijn nu een retentiegebied aan het maken.”
“De Zuiderzee kwam, als de dijk doorbrak, niet verder als de Oldenallerbrug. Mijn moeder zei dat in 1916, de dooie koeien bij de brug dreven. Aan de zeekant van de Schuitenbeek, zit een dijk en daar kwam het water niet over. En in elke weg die de beek doorkruiste, zat een paal met zo’n gleuf d’r in. Daar zetten ze schotten in met mest ertussen en zo hielden ze het water tegen.”
“Op een gegeven moment in ’87 moest ik een gieropslagkelder bouwen. Ik kreeg een vergunning van Natuurmonumenten om een ondergrondse kelder te bouwen. Dat was voor ons een enorm kostenplaatje, want dat ding kostte me 60.000 gulden. Natuurmonumenten betaalde er maar 5000 gulden van. De rest moest ik zelf betalen. Toen kwam ik erachter waarom de boerderij de laatste tijd zo ging scheuren. We moesten bronbemaling hebben om te kunnen graven zonder last van het water te hebben. Want de kelder zou 1,75 meter diep worden. Ik kreeg ’m niet droog. Het water bleef maar komen. Wat bleek nou? Op 2,20 meter diep zat een veenlaag van 80 centimeter. En daar zat die bronnering onder, die haalde daaronder het water weg, maar van boven deed-ie niks. Te diep gestoken!”
“Natuurmonumenten zei: ‘Dat veen moet eruit.’ Dus dat werd helemaal lek gespoten. En toen het droog was konden we die veenlaag van 80 centimeter d’r uit halen. Toen kon je zien dat het vroeger hier moeras geweest is. Je had mooi die afgestoken kant. Dat was zwarte grond, dan kreeg je rooie grond, en dan kreeg je ijzeroer. Men dacht dat die rooie grond, waar het huis op is gebouwd, de vaste oergrond was. Maar daaronder zat 80 centimeter veen. Hier vóór het huis had de jonker, die het huis gebouwd heeft, een vijver gegraven. Hij moest grond hebben omdat hij zijn huis op een hoogte wou hebben staan. Want het was een landhuis, geen boerderij.”
“Alle boerderijen hier staan zowat in een kuil. Ze zijn allemaal onder peil gebouwd. Hoe dat komt, dat weet ik niet, maar bij elke ouwe boerderij stond ’s winters water op de deel. Dit huis staat een meter boven het landschap. Dáárvoor is die vijver hier voor het huis gegraven. In de oorlog zijn er twee bommen in gevallen en dat ding is zes, zeven meter diep. Als het nou ’s zomers mooi weer wordt, begint die vijver uit te drogen. Het veen gaat inklinken. Ja, als je op veen bouwt en je hebt niet geheid tot op de ondergrond, dan gaat ’t veen inzakken. Met name bij een droge zomer. Vandaar dat die muren zo zijn gaan scheuren. Boven het veen zit eerst zwarte grond. Dan zit er een heel dikke oerlaag boven. Daar komt eigenlijk geen water door, daarom zijn de landerijen hier zo nat. Want ’t water kan niet door die verdichtte laag ijzeroer naar de ondergrond zakken.”
“Er zit enorm veel ijzeroer in de grond. Vroeger werd hier, zoals overal op de Veluwe, ijzer gewonnen. Ik kan je stukken ijzer laten zien die uit de grond gekomen zijn. Op een gegeven moment kreeg ik een opzichter van de gemeente, en die zei: ‘Meneer van Gens, u krijgt een boete van me.’ Ik zei: ‘Zo, da’s niet zo best.’ ‘U heeft gier geloosd.’ ‘Oh’, zei ik, ‘waar ziet u dat aan?.’ ‘Ja, moet u eens even mee gaan. De hele sloot bruist.’ Ik zei: ‘Meneer, bent u wel eens in de natuur geweest?.’ ‘Ja, natuurlijk’, zei die. ‘Nou dan heb je d’r weinig van opgestoken.’ Hij zei: ‘Wat is dat dan?’ Ik zei: ‘Dat is ijzererts. ’s Zomers gaat dat bruisen, dat geeft éne blubberzooi. Het is puur roestwater.’ Dat geloofde die eerst niet. Hij ging ’t onderzoeken en later kwam hij zijn excuus aanbieden.”
“Dat ijzerhoudend water komt van de Veluwe af. Hier om Oldenaller heen, dat is de enigste plek in Nederland waar je, als je minimaal veertig meter diep boort, door de eerste kleilaag schoon drinkwater krijgt. Bij winterdag komt ’t drie meter boven de grond. Vroeger moest je veertig meter diep, nu moet je al naar honderd meter toe. Dat is water dat bij Apeldoorn ontstaat, door de grindlagen hier naar toe zakt en hier aan de oppervlakte komt door de enorme druk van ’t zandmassief. Dat is een artesische bron. Er zijn nu nog bronnen hier, die veertig meter diep zitten en die winter en zomer doorlopen.”
“Ook de fontein op Oldenaller. De ouwe fontein zit dicht. Zo’n filter slaat dicht, maar die ene bij ’t koetshuis loopt op de ouwe bron. Toen moest er een nieuwe geboord worden van 120 meter. Nou, die gaf een enorme hoeveelheid eerste kwaliteit drinkwater. Dat ging zo de gracht in. Wij boeren vonden dat, als Natuurmonumenten toch zo voor de natuur was en ze zo zuinig op drinkwater waren, ze dat niet konden doen. Ze hebben hem afgeknepen tot het maar een klein straaltje was.”
“Ik zei: ‘Ze willen toch zo graag de natuur z’n gang laten gaan? Láát dan de natuur z’n gang gaan. Die gracht is vroeger ook wel eens droog geweest.’ Ja, maar die willen ze vol water houden. Nou, pomp dat voor mijn part uit de sloot. Maar dat mag niet, want dat is oppervlaktewater. Dus moet dat dure drinkwater de gracht in om die op peil te houden. Dat drinkwater wordt overal in de buurt gebruikt. De watermaatschappij heeft hier overal boringen. Daar halen ze het drinkwater uit. Maar bijvoorbeeld melkfabriek Campina heeft ook boringen, die op honderd meter ‘t schone drinkwater oppompen. Dat is het beste drinkwater wat je hebben kunt in Nederland.”
“We hebben hier in Putten sprengkoppen. Ook hier bij Natuurmonumenten. Zij hebben even geprobeerd om ’m open te maken, maar hij loopt niet meer. Vroeger ging die sprengsloot hier langs de Withagersteeg onder de Schuitenbeek door. Die sprengsloot voorzag de gracht van water. Natuurmonumenten geloofde mij niet. Als kleine jongens kropen wij de duiker in en trokken we die schuif wel eens open. Dan stroomde al de landen onder water. Zo voorzag de jonker vroeger al, vanuit de Schuitenbeek, ’t kasteel van water.”
“Rijkswaterstaat heeft die duiker dichtgemetseld. Er zitten nog sporen van de houten beschoeiing, waar hij vroeger onder de Schuitenbeek door ging. Ze gooiden hier in de laan nieuwe duikers in de sprengsloot. Ik zei: ‘Die kunnen veel lager. Vroeger ging dat water er een meter dieper uit.’ Dat bestond niet! Ik zei: ‘Weet je wat we doen? Eén zo’n plek graven we uit en dan zoeken we de ouwe duiker op. Die moeten d’r liggen, want die ging onder de Schuitenbeek door.’ Ja hoor, toen kwamen ze hem zó tegen.”
“De Schuitenbeek ontstaat bij Voorthuizen, bij de fabriek van Struik. Dat is oppervlaktewater vanuit de hele omgeving. Kalm aan komen allerlei beekjes, de Veldbeek en de Blarinckhorsterbeek, allemaal in die Schuitenbeek en die voert het samen af in het Randmeer. Vroeger ging de Schuitenbeek dwars door de Appelse heide. Hij voerde te weinig water af. Die hebben ze afgesloten en een nieuwe beek gegraven en die gaat langs de Nieuwe Voorthuizerweg en komt richting Oldenaller. Maar nou maken ze weer retentiegebieden. En ’t kost weer miljoenen!”
Dit verhaal is vastgelegd in de periode 2016-2018 door vrijwilligers van de Oral History Werkgroep Gelderland, de Bekenstichting en de Museumfabriek Winterswijk. Mede gefinancierd door Waterschapsfonds Gelderland
Margreet Gründemann, 2012, CC-BY-NC
Leven met water in Gelderland
Landschap
1950-2000
2000-nu
Putten
Veluwe