Jan van den Brink, anno 2018 tachtig jaar, vertelt over zijn schooltijd in Putten. En over zijn verdere loopbaan. Boer werd hij niet zoals zijn opa, maar makelaar. Omdat zijn vader nu eenmaal in verzekeringen deed. Zo kan het lopen in het leven.
“Op 1 april 1944 ging ik naar school. Een keurige christelijke school in de Papiermakersstraat. Pittig hervormd. Het was anderhalve kilometer lopen, op klompjes, met zo’n leertje erover. Omdat de klompjes snel sleten werd er autoband onder gespijkerd. Dat vond ik jammer want als het vroor kon je niet glijden op de glijbaan. Voor nieuwe klompen ging je naar de klompenmaker. Tussendoor moest je één keer passen en dan kon je ze ophalen. Na mijn lagere schooltijd ben ik naar de MULO gegaan. Voor de HBS moest je naar Harderwijk fietsen. Omdat ik in die tijd erg mager was waren ze bang dat ik zou breken onderweg.
Vanaf een jaar of veertien ging ik op zaterdag met de melkboer mee om geld te verdienen. Hij had een kar met een pony’tje ervoor. Op de kar stond een tank met melk. Eerst haalde je bij een huis een pan op en daar deed je dan twee of drie liter in. We hadden flessen met yoghurt en met pap en we verkochten boter. Op mijn zestiende ging ik in mijn vakantietijd een week of zes bij een boer werken. Een neef van mijn oma. Daar mocht ik ploegen, helpen melken en aardappelen rooien. Na de vakantie zou ik naar de HBS gaan. Om in de vierde klas te komen moest je examen doen in natuur-, schei- en wiskunde. Nou ik had er drie avonden naar gekeken. Dat was niet genoeg, drie vijven had ik. Dus moest ik in de derde klas beginnen. Met al dat boerenwerk had ik geen tijd gehad om te studeren.
Eerst wilde ik boer worden. Mijn vader vond dat dat niet te realiseren was. Dan maar dierenarts of straaljagerpiloot. Dat is het allemaal niet geworden. Na de HBS moest ik in dienst, 19 was ik. In Breda kreeg ik een officiersopleiding als artillerist. Ik heb een leuke diensttijd gehad. Tot mijn 45e was ik dienstplichtig. Na mijn diensttijd werd ik beëdigd tot luitenant en ben uiteindelijk afgezwaaid als kaptein. Dat gebeurde niet in dienst, want dat kostte te veel in de tijd van de bestedingsbeperking. Om de vier, vijf jaar moest ik weer een maandje opkomen. Ik was ingedeeld bij de brandweer van de mobiele colonne. Deze zat in Crailo, daar leerde ik brand blussen. Tijdens de herhaling moest je eerst een week bijspijkeren in een kamertje met een heleboel boeken. Watervoerende armatuur. Kranen, pompen en dikte van slangen. Ik werd getraind als brandweerman, om grote branden te blussen. We waren ingesteld op stedenbranden. Als kaptein gaf ik leiding aan een club van zo’n man of vijftig. Een stuk of zes motorpompen werden bij een kanaal gezet en daar moesten we dan slangen uit rollen om te blussen. We hoefden niet meer te vechten. Dat had ik op mijn eerste opleiding wel geleerd.
Na mijn diensttijd kwam ik in 1959 op het assurantiebedrijf van mijn vader. Ik kreeg een autootje en moest kwitanties doen. In die tijd haalde je het geld nog op. We hadden klanten van de Betuwe tot Utrecht. Maar ook door het hele land, die na de oorlog vertrokken waren en klant gebleven waren. Dat werk lag me niet zo. Dus ging ik voor makelaar leren, in Amsterdam. We reden met zijn drieën uit de buurt, één avond in de week naar Amsterdam. Toen was er nog één boek. Privaatrecht, publiekrecht, bouwkunde enz. Dat moest je dan ook letterlijk kennen. Dat ging heel snel en in 1960 was ik makelaar. Putten had in die tijd een makelaar, maar hij overleed ten gevolge van een auto ongeluk. Zo kwam er voor mij een plaats vrij. In de eerste jaren moest je het vak nog leren natuurlijk. Dat ging met vallen en opstaan. Midden jaren zestig kreeg ik contact met een aannemer uit Huizen die graag in deze buurt wilde bouwen. Hij had grond gekocht van een boer in Voorthuizen. Dat nieuwbouwplan werd uitgebreid en uitgebreid tot een project van 72 woningen. Daar had ik leuke handel aan, 72 woningen achter mekaar verkopen. Toen was ik zo’n beetje nieuwbouwmakelaar. Later kwamen er projecten van een paar honderd woningen in Hoevelaken en Nijkerk. Dat was interessant. Toen mijn vader in 1968 ziek werd kreeg ik zijn zaak op mijn nek. Assurantiën deed ik niet zelf maar ik had de leiding over het kantoor. Dat had ik ook niet gewenst maar ik heb het toch volgehouden tot 1995. In 1998 ben ik gepensioneerd en gestopt met de makelaardij. Toen kon ik nog meer gaan genieten van de paarden en het buitenleven.”
Voor Verhaal van Putten vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in Putten. Dit verhaal over J.J. van den Brink, het laatste in een reeks van drie, is geschreven door Eefje Huisman, op basis van een oral history-interview, afgenomen in augustus 2018.