“Niemand ging met de auto”

Dhr. J.J. van den Brink vertelt: Deel II

De heer Jan J. van den Brink haalt herinneringen op aan zijn jeugd en zijn familie aan de Stationsstraat in Putten waar ze woonden. Hij vertelt onder meer over het boerenleven en de liefde voor paarden die hij deelde met zijn vader.

Henk

“Opa was in 1939 gestopt op boerderij ‘Groot Hussel’. Daar ging een tragedie aan vooraf. Zoon Henk die voorbestemd was om hem op te volgen was jager. Die schoot op duiven. Op een dag is Henk achter de boerderij op een bankje duiven gaan staan schieten. Kennelijk heeft hij bij het afstappen met zijn knie de onbeschermde haan van het geweer overgehaald en is daarbij dood geschoten. Op dat moment wilde opa niet verder met de boerderij en heeft hij in de buurt een kleiner huis gebouwd om daar te gaan wonen met zijn vrouw en dochter. In 1942 is ons gezin bij hen ingetrokken omdat ons huis in Soesterberg niet langer bewoonbaar was. Vader had niks met het boerenleven en ging in verzekeringen, maar moeder was echt een boerendochter. Die moest als kind altijd helpen melken. Ze hadden een bunder of wat aan zee (de Zuiderzee) liggen en moest ’s morgens om vijf uur het bed uit en om zes uur onder de koeien. 

Boerenbedrijf van opa

Een deel van de boerderij had opa aan zichzelf gehouden, een bunder of vijf nog wel. In 1948 gingen we naast opa wonen in de stationsstraat. Er zaten twee huizen tussen. Ik was veel bij mijn opa om te helpen met koeien melken en allerhande klusjes. Met paard en zo’n ouderwetse boerenwagen naar de molen. In de oorlog moest je het gedorste graan inleveren maar na de oorlog kon je het naar de molen brengen. Het meel kwam weer terug voor de kippen. Opa bracht ook meel bij de bakker en kreeg daarvoor in de plaats roggebrood en brood. Toen mijn vader het assurantiebedrijf had, hadden we wel drié bakkers die we te vriend moesten houden, ze waren allemaal klant.

De Kerk

We gingen trouw iedere zondag naar de kerk. De eigen plaatsen kocht je. Dan moest je zorgen dat je een half uur van te voren in de kerk zat. Vijf minuten voor het begin van de dienst ging er boven de preekstoel een rood lampje branden. Dan mocht iedereen die geen zitplaats had de onbezette plaatsen innemen. In de oude kerk zaten we onder de luifel, naast de preekstoel. Een hele mooie plek. Grootvader ging niet naar de kerk, hij viel in slaap onder de preek, dan ging hij liggen snurken. Mijn oma wel. Die kon niet zo best meer lopen. In de jaren vijftig had vader een auto gekocht. Niemand ging met de auto. Wij waren een van de weinigen die met de auto naar de kerk mochten. Omdat mijn oma niet goed lopen kon. De rest liep of kwam met de fiets.

Oma liep in klederdracht. Naar de kerk droeg ze een knipmuts met stroken. Door de week had ze een muts op met een klein stijf randje. Knotje achter. Een zwarte baaien lange rok tot op haar klompen of schoenen, net wat ze droeg. Overdag een zwarte bloemetjesschort voor. Ze was altijd in de rouw eigenlijk, er overleed steeds wel een oom, tante of een zoon. Opa had hemden aan met mouwen, daar overheen een boezeroen. Zo’n blauwe met streepjes en daar een vest over. Lange onderbroeken had hij aan. Met hooien, trok hij zijn boven broek uit, dat deed hij op zijn onderbroek. Een blauwe met touwtjes onderin. In die tijd hielp ik met hooien. Voor het maaien met de zicht van haver, gerst en tarwe was ik nog te jong. Hiervoor had opa een stuk of vier boerenknechts. Die stonden dan op een rijtje te maaien. Het bij elkaar gebonden koren werd op het land aan garsten gezet. Een stuk of zeven bossen stonden tegen elkaar aan te drogen. Wat ik wel mocht doen was binnen halen, dan stapelde ik de bossen op de wagen. Die sterke mannen gooiden zo die zware bossen omhoog. Deze werden op een speciale manier in de hooiberg gestapeld. Met het koren naar binnen en de achterkant van de bos naar buiten.

Liefde voor paarden

Mijn vader was helemaal gek met paarden. Opa had een vos, die ik mocht berijden. Vanaf mijn 17e kreeg ik les van mijn vader naast het huis. Later ging ik ook wel met de vos de hei op. In de periode dat ik aan het werk ging wam het er niet meer zo van maar toen ik in 1970 in Garderen ging wonen heb ik het weer opgepakt. Ik begon met een paard voor een kar en ben ik er een keer op gaan zitten. Zo is het weer gegroeid.” 

Voor Verhaal van Putten vertellen (oud)-inwoners over opgroeien, werken en wonen in Putten. Dit verhaal over J.J. van den Brink, het tweede in een reeks van drie, is geschreven door Eefje Huisman, op basis van een oral history-interview, afgenomen in augustus 2018.


  • Putten vertelt

  • Streekgeschiedenis

  • 1950-2000

  • Putten

  • Veluwe

Relevante links

Verwante verhalen

Lees meer

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

info@mijngelderland.nl

Inschrijven nieuwsbrief

mijnGelderland Sociale media

erfgoed gelderland

Contactgegevens

Erfgoed Gelderland
Team mijnGelderland
Westervoortsedijk 67-D
6827 AT Arnhem

E info@mijngelderland.nl