Na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden (1813) werd de waterlinie krachtiger dan ooit.
De blauwe gordel die het hart van Nederland moest beschermen, werd gereorganiseerd en schoof oostwaarts op. Zo kon ook de stad Utrecht worden verdedigd. De nieuwe linie van water liep van de Zuiderzeekust bij Muiden-Naarden tot de Biesbosch.
De Nieuwe Hollandse Waterlinie lag voor een belangrijk deel in Gelderland. Ze strekte zich uit in de westelijke delen van de Betuwe, de Tielerwaard en de Bommelerwaard. De waterlinie liep hier door het hartje van de delta en kruiste de Lek, de Linge, de Waal en de Maas. Oude dwarsdijken fungeerden als inundatiedijk. De imposantste was de Diefdijk die al eeuwenlang de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard had beveiligd tegen het Gelderse water.
Het Gelderse deel van de waterlinie was het natste deel van de nationale linie. Dit gebied is zwaar getekend door een langdurige strijd tegen het water. Veelzeggend zijn hier de boerderijen op terpen en de relicten van watermolens en boezems voor opslag van binnenwater. In dit waterrijke land waren grienden, eendenkooien en hooilanden de hoofdbron van het bestaan.
In het door water gekwelde Gelderse gebied drukten moerassen een stempel op de volkscultuur, op dialecten en bijgeloof. De frustraties over de wateroverlast waren een voedingsbodem voor een angst voor heksen en weerwolven. In het Gelderse Waterlinielandschap bestaan oude volksverhalen over schimmen die 's nachts met een stalkaars ronddolen op plekken waar woonbuurten zijn vergaan. Andere verhalen reppen over verzwolgen boerderijen die met helder weer zijn te zien in de putdiepe dijkdoorbraakkolken.
Als u meer wilt weten over de huidige ontwikkeling van het erfgoed bij de Waterlinie, bekijk dan de korte tweedelige documentaire.