De Betuwe, vanouds het land van de bloeiende boomgaarden. Bij die boomgaarden hoort een aantal bijzondere gebruiken, waarvan sommige nog steeds in zwang zijn.
De Gelderse geschiedschrijver Slichtenhorst schrijft al rond 1650 dat de Gelderse 'Batouw' de 'gemeene appelkelder' is voor Friesland en Holland. Nog oudere vermeldingen van boomgaarden zijn te vinden in de archieven van kasteel Terleede in Kesteren en van het kasteel in Ophemert.
De zomer is van oudsher een bijzondere tijd in de Betuwe, als de kersen, de pruimen, appels en peren geoogst worden. De kersentijd duurt vijf tot zes weken. De kersenplukkers maken in de twintigste eeuw lange dagen en verdienen 2,50 gulden per dag. Ze deden zwaar en gevaarlijk werk, op ladders van soms wel 48 sporten hoog. Maar het was ook een gezellige tijd. De plukkers zongen gezamenlijk en verdienden een glaasje sterke drank als ze een dubbele kers of appel geplukt hadden.