Oud-officier, dichter en letterkundige Jacob Theodoor Büser (1789-1869) over de omgang tussen militairen en burgers in Arnhem in het midden van de negentiende eeuw:
Wat de stad Arnhem, als garnizoensplaats, en den omgang met de inwoners aldaar betreft: daarop kan ik, met betrekking tot ons Korps en te oordeelen naar mijne ondervinding van dien tijd, niet bijzonder roemen; althans wanneer men een en ander vergelijkt met en afmeet naar den vriendschappelijken voet, waarop onze officieren met de ingezetenen te Nijmegen hadden verkeerd. Immers er openbaarde zich al spoedig een zekere afneiging of terugtrekking van den kant der zoogenaamde Grooten en Patriciërs, die, als uitverkorenen op aarde, doorgaans op hunne vorstelijke landverblijven vertoefden en op ons uit de hoogte en als waren wij vergulde bedelaars neêrzagen. Doch misschien ligt de schuld dier terugtrekking en verwijdering grootendeels aan ons zelven: immers er waren aanvankelijk onder onze oudere officieren (hoe verdienstelijk overigens), wien men het duidelijk kon aanzien, dat ze weleer den sponton [korte lans] hadden gedragen, en wier vrouwen en dochters het te eene male ontbrak aan de vormen en manieren, om zich met gemak en naar eisch in de hoogere kringen te bewegen.
- J.Th. Büser, Vijftig jaren terug. Herinneringen uit mijn militaire leven, vóór, bij en na Nederlandse herstelling in 1813 (Deventer 1863)