Tegenwoordig gebeurt de oogst met grote machines en is veel minder mankracht nodig dan vroeger. Het is moeilijk voor te stellen hoe hard er vroeger op het land gewerkt moest worden en met hoeveel mensen dat gebeurde. De gebruiken die bij de oogst horen verdwijnen ook steeds meer naar de achtergrond.
De boer, boerin, meiden, knechten, inhuurkrachten, kinderen, alles en iedereen hielp vroeger mee om de oogst goed binnen te halen op warme zomerdagen onder de brandende zon. Juist omdat er zoveel inzet was, vond men ook altijd wel een gelegenheid voor een viering in kleine kring na afloop. Meestal hoorde daar wel 'foezel' bij, een goede borrel voor de mansleu en likeur of zoete wijn voor de vrouwleu.
Vóór Sint Jaopik, de patroonheilige van de roggeoogst (25 juli), moest de rogge van het land zijn. Vaak werd het ook later, afhankelijk van het weer. Rogge maaien met de zicht was zwaar werk, dat deden de mannen. Het binden van de rogge was 'vrouwluuwark'. De vrouwen waren de bindsters, zij bonden de gemaaide rogge tot garven. Een goede bindster kan twee maaiers bijhouden. Acht garven worden schuin rechtop tegen elkaar gezet en tot één 'garst' (schoof) gebonden. De akker staat er uiteindelijk vol mee en dat is een schitterend gezicht dat voldoening geeft. De rogge blijft een aantal dagen op het land staan zodat alles goed kan drogen. Met paard en wagen worden de garven vervolgens naar de boerderij gebracht en daar op de deelzolder of onder de 'bargkappe' opgeborgen.
De laatste en extra grote garve van de roggeakker werd het 'OLDE WIEF' genoemd. Van de laatste halmen op de akker maakten de bindsters een grote en stevige garve. Het olde wief werd vervolgens prachtig versierd met groene takken, bessen en bloemen. Lijsterbes bijvoorbeeld was erg geschikt om de garve te versieren. Soms kreeg het olde wief ook nog een 'brunte' omgeknoopt, een blauwe schort. In optocht werd deze garve dan meegedragen naar de boerderij. Daar werd het olde wief aan de boerin aangeboden. Zij bracht dan een dronk uit op de oogst, waarna een eet- en drinkfestijn volgde met het olde wief als middelpunt.
In Zelhem worden de oude oogstgebruiken en de traditie van het olde wief tot op heden levend gehouden door Museum Smedekinck. De karakteristieke oogstdansen van vroeger zijn tot nu toe goed in de herinnering gebleven en worden op deze oogstdag uitgevoerd. Tot het vaste repertoire hoort uiteraard het lied 'riepe riepe gaste' waarbij flink in de handen wordt geklapt en met de klompen geklost:
Riepe, riepe garste zölle wi-j gaon maeien
Kotte, kotte stöppelkes*) zölle wi-j laoten staon
Jonge, jonge meikes zölle wi-j gaon vri-jen
Olde, olde knorrepötte dee zölle wi-j laoten staon
*Stöppelkes zijn de harde ondereinden van de roggestengels die na het maaien op de akker achterblijven.
Wilt u aanwezig zijn bij de traditionele viering? Houd tegen juli/augustus de agenda van Museum Smedekinck in de gaten, of neem contact op met de organisatie.
Museum Smedekinck, CC-BY-NC
Een wagen vol verhalen
Volkscultuur
Streekgeschiedenis
Werk
Bronckhorst
Achterhoek
Aan het werk