Mijn vader had vroeger een mandenmakerij. Na de oorlog had hij dit bedrijf, samen met drie broers overgenomen van zijn vader. Van 1955 tot 1973 werkten er ongeveer een 60-tal mandenmakers voor mijn vader. Ongeveer vijftien bij ons thuis, de rest als thuiswerkers. Deze manden waren meestal bestemd voor de bescherming van de grote flessen, waarin in die tijd alle sappen, vergifsoorten en zeepsoorten in bewaard en vervoerd werden. Na 1973 werd de mandenmakerij in Nederland minder door de import uit Polen.
Bij ons moest er productie gemaakt worden, want vroeger werd bijna alles per stuk betaald. Werkte je hard, verdiende je goed. Hierdoor hadden de mandenmakers echter bijna geen tijd om naar het toilet te gaan, want dan lagen ze weer achter op hun collega's. Om een idee te geven van hoeveelheid: Dopjes produceerde men ongeveer 20 tot 23 stuks per uur. Kappen voor 17 of 21 literfles, daarvan maakte men ongeveer 12 tot 14 per uur. Mandjes voor 17 of 21 literfles, daarvan moesten 23 tot 25 stuks per dag worden afgeleverd ( 9 uur werken per dag.) Omdat het kapje en dopje arbeidsintensief waren, werd dit later vervangen door een hoedje.
Bij ons werd dus de flessenmand gemaakt. Mijn vader ging de flessen halen bij glasfabriek Verdugt in Tiel. Deze flessen werden bij ons gelost. Daarna werden de flessen verpakt in de manden: men nam een flinke hoeveelheid stro of hooi en verdeelde die tegen de zijkanten van de mand. Dan pakte men de fles bij de hals, en stampte die dan vast in de mand. Wanneer de kap erop moest, kwam er nog wat hooi of stro op de borst van de fles, dan de kap erop. Met een priem drukte men dan de kap onder de rand van de mand. Daarna ging de mand met fles naar binnen want dan moest de kap "afgerand" worden en de dop eraan gezet worden met een teenhoutje.
Deze manier van werken heeft geduurd tot ongeveer 1976-1977. Toen kwam het plastic en werden de flessen door andere verpakkingen vervangen. De import uit Polen kwam stil te liggen en ook de mandenmakerij bij ons holde achteruit. De glasfabriek bij Verdugt werd gesloopt en mijn vader kocht alle restanten flessen op. Deze kwamen bij ons op de plaats te liggen. De mandenmakerij was na '78-'79 minimaal, maar de flessenhandel ging toen goed. Een nieuwe markt ontstond: De Bloemenfles. Er werd in een fles wat potgrond gedaan, een paar plantjes erin en je had je eigen bloemenkasje. Duizenden bloemenflessen gingen zo bij ons weg. Toen deze rage voorbij was, ontstond een nieuwe: zelf wijn en bier maken. In 1986 heb ik deze handel overgenomen van mijn vader. Langzamerhand werd alles minder en in 1991 heb ik alles, dus alle flessen, in één keer verkocht.
Dick Jagtenberg, CC-BY