
Mevrouw v.d. Borgh laat mij op 12 februari 2014 aan de Vicariehof in Beneden Leeuwen binnen en ik mag plaatsnemen aan de tafel bij dhr. v.d. Borgh, die graag het een en ander wil vertellen over hoe hij opgroeide op de boerderij van zijn ouders en over het bedrijf dat hij later zelf opgezet heeft. De heer v.d. Borgh is op 27 maart 2014 overleden.
‘Ik ben geboren in Boven Leeuwen op 30 aug. 1930 op ‘n kleine boerderij; toen ik op 'n gegeven moment goed en wel kon lopen ging ik gewoon met de anderen mee en deed ik’ t werk ook al snel mee.
Toen ik negen jaar oud was brak de oorlog uit. Wij zijn geëvacueerd en hebben hier op de Waal in ‘t schip gezeten. Mijn vader moest – ze waren van tevoren wezen kijken en ‘t was allemaal geregeld, – zorgen dat al 't vee wat in Maas en Waal liep, werd geëvacueerd naar Alphen aan de Maas, naar de uiterwaarden. ‘t Was de bedoeling dat, als ze daar aan kwamen, er schepen klaar lagen en dat ‘t vee allemaal ingescheept zou worden voor Engeland. Maar toen ze met ’t vee aankwamen waren de boten al weg. Dat was sabotage.
Na enen dag en enen nacht zijn we ’s avonds van dat schip, ‘n kolenboot, af gegaan en naar Alphen vertrokken tot de capitulatie kwam. Mijn vader moest veur al dat vee zorgen en regelen dat ’t gemolken werd. Ik vraag me wel eens af hoe dat allemaal in z'n werk gegaan hèt, want ‘t kan nooit dat d'r twee keer daags gemolken is toen. Die uiterwaarden liepen gewoon vol, ‘t was gewoon grijs van 't ..... roodbont vee. Ik hielp 's morgens mee melken en voeren met m'n oom, dan naar de kerk en naar school. ‘t Was alle dagen naar de katholieke kerk, dat was standaard en dan kregen we catechismusles op school.
Wij hadden ‘n radio, die moest worden ingeleverd, maar die van mijn oom die hadden we nog wel. Die werd steeds aangezet en dan kregen we Radio Oranje, weet je? Ze zeien: “Rotterdam gaat staken”, maar toen zei Radio Oranje: “dat ze gaan werken de mensen, want onze tijd is nog nìet gekomen”. Dat dorst je tegen d’n buurman nog niet te zeggen; ge vertrouwde niemand. Ik wil maar zeggen: 't is zo'n spannende tijd. In Leeuwen woonde een Duitse man en die zei: “laat de mensen aan 't werk gaan want als ze van de Sicherheitspolizei komen dan is de ramp niet te overzien”. Die zijn toen ook gekomen en d'r zijn ik weet niet hoeveel mensen direct terecht gesteld en de anderen zijn naar die kampen gegaan; d'r zijn d'r bij die nooit meer teruggekomen zijn.
Mijn vader kon ’t allemaal niet zo goed aan en heeft ‘n functie gekregen op ‘n kantoor als opzichter. Hij moest de mensen gaan controleren in de uiterwaarden, of ze vee hadden en wat veur vee ze hadden en noem maar op. Als iemand moest dorsen, dan moest er altijd iemand bij zijn. Dan deeën ze ’t zo: als iemand gedorst had en ze hadden twintig zakken koren, dan mochten ze graag wat achterover drukken, die hoefden ze dan niet af te leveren. Wij gaven ze dus aan de ondergrondse toen dat eenmaal aan de gang was. Na de oorlog pakte je thuis alles gewoon weer op. Net of d'r niks gebeurd was. Maar ’t was ’n hele rotte tijd veur de mensen. Wij begrepen dat als kinderen toen nog niet.
Ieder bedrijf had vroeger ‘n gemengd bedrijf in Maas en Waal, dat bestond uit kippen, koeien, varkens en d'r waren d'r bij die nog 'n paard hadden. Dat had iedereen ook nog niet. En dan had je 'n stuk bieten; iedereen verbouwde bieten en aardappelen. En 'n echte grote moestuin hadden ze allemaal. Iedereen was zelfvoorzienend. Daar stonden allemaal die groentes in: sla, andijvie, spinazie en dan had je d’r spruiten in staan en kolen, alles wat eigenlijk veur levensonderhoud nodig is. D'r werd alle jaren geweckt, want alles wat er in de moestuin groeide, werd geweckt voor de winterdag. D'r werd alle jaren geslacht: één groot varken en één koe, pink of vaars. Ik ging nooit kijken: kon ik niet tegen. We hadden ook zo’n honderdtwintig kippen, veur die tijd was dat aardig wat.
De koeien stonden vroeger allemaal op de grup hè en alle morgens werden die stallen uitgemest. De mest, die ging dan op 'n hoop en bleef ‘n jaar zitten en werd dan uitgereden en ook in de moestuin en op ’t bouwland gebruikt. Toen had je écht nog geen kunstmest, helemaal niet, en 't groeide geweldig, want ze zeggen nu “biologisch”, maar dàt was biologisch! 't Is zo...bij mijn moeder hadden ze, vóór die getrouwd was, ‘n gemengd bedrijf en óók nog een bedrijf waar allemaal hoogstamfruitbomen stonden, maar van huis uit waren ze eigenlijk klompenmaker. Daar zijn ze de eerste bespuitingen uit komen voeren met een rugspuit. Die bomen werden in de winterdag gespoten. Dat was de eerste spuiting die in Leeuwen uitgevoerd is. Bij mijn vader waren ze alleen boer en klompenmaker, dus ze hadden geen hoogstamfruit. Ik weet niet hoeveel klompenmakers dat er in Maas en Waal waren. Ja, ontzettend veul, want bij ons in de straat zaten er toen al vier en dat was allemaal met peppelenhout en wilgen; wilgen waren duurder; dat kwam allemaal uit de omgeving.
Seizoenwerkers, ….. heel vroeger werd alles met de zeis gemaaid en later kwamen die loonwerkers met die machines met paarden. Alle jaren werden ook percelen hooi verpacht en dat was meestal uiterwaardenhooi. Dat was veul beter als dat uit de polder; echt waar. Iedereen had ‘n schuur staan of 'n hooimijt. Daar ging dat hooi op en dat werd allemaal los op de wagens geladen en dan in de winterdag weer naar binnen gehaald.
De eerste landbouwmachines zijn gekomen, ik denk zo’n beetje in de jaren '50, '60. Wij lieten altijd d‘n boomgaard spuiten met ’n sproeimachine en toen hebben we kort daarop - en d'r waren d'r nog maar ‘n paar in Leeuwen - ‘n trekkerke gekocht, een Ferguson, een 28 pk. Daar gingen we mee hooien, mee melken en alles. We hadden toen ‘n bedrijf van ongeveer acht hectare in totaal met weiland en bouwland, alles bij elkaar: gedeeltelijk eigendom en gedeeltelijk gepacht.
Toen had je overal op ieder dorp 'n Boerenbond zitten en iedereen was praktisch ook lid van de Boerenbond. Je had veul meer communicatie als dat er nou is: nou is 't ieder voor zich. ‘t Was toen veul beter, absoluut, wat betreft die communicatie en mekaar helpen als 't nodig was: die moest nog gauw wat gehooid hebben en die moest nog wat bieten gereden hebben. We holpen mekaar veul meer als dat ge nou doet.
Bij iedere boerderij lag ook ‘n boomgaardje en op 'n gegeven moment had ik veul meer interesse in dat fruit als in dat vee. Dat deed je wel dat vee, maar daar had ik geen interesse in eigenlijk, maar wel in dat fruit. Om ‘n voorbeeld aan te halen, de buurman die had al krooien staan, krozen; een soort pruim. Die werden dan geplukt en die gingen dan vroeger naar Engeland toe in ronde bussels van teenhout van vijf of tien kilo. Die krooien vielen d’r af op 'n gegeven momenten ’t jaar daarna komen die pitten dan uit en dìe ging ik planten. Zo zij ik eigenlijk in de fruitteelt begonnen. Daar zette ik later pruimen op: enten, oculeren. Nou bleek dat als je d'r pruimen op zette, die nooit geen luis krijgen. ‘n Hele geweldige, geschikte onderstam voor pruimen. 't Beste wat je kunt hebben. Daar ben ik in doorgegaan.
In 1926 is hier watersnood geweest en toen is op zeker moment de dijk doorgeschoten. De takken van die bomen scheurden in en dan ging dat daar lekken en kreeg je allemaal rotplekken in die stam. Die plekken die heb ik nog wel eens behandeld gehad met cement: dat 't water d'r af liep en niet naar binnen. Ik weet niet wat dat was, ik had daar nou eenmaal interesse in, in die fruitteelt. Met vader samen hadden we dertig hectare uiteindelijk. We hebben 't eerst ‘n jaar of zes alleen gedaan en toen is mijn broer d’r bij gekomen en hebben we dat geleidelijk aan uitgebreid. Al die pachtgronden, die hij had, heeft hij ook allemaal ingebracht. Tot het uitgegroeid was naar dertig hectare.
Toen ik zo’n beetje 24 was, zij ik begonnen. Ik kreeg van mijn vader een hectare op naam en daar heb ik ‘n huis op gebouwd. Wij zijn dat jaar daarop getrouwd. Daar had ik staan: eerst pruimen, daar bessen onder en daaronder weer aardbeien: zo had ik drie teelten op 't zelfde land. Zo zij ik begonnen. Mijn bedrijf bevond zich aan Veesteeg 16 Beneden Leeuwen. Daar lag toen nog geen elektriciteit, helemaal niks, en toen hebben we zelf elektriciteit aan moeten schaffen. We hebben drie jaar daar gezeten zonder elektriciteit met alleen maar gaslicht. We zijn daar in ‘62 begonnen tot 1996, want toen is mijn dochter erin gekomen.
We hadden hier de veiling Tiel en omstreken; dat was 'n coöperatie. Daar ging vroeger alles met kar en paard, vrachtwagens, vrachtrijers met paard en wagen met de pont over naar Tiel toe. Als de Waal laag was en die vervoerders kwamen, dan gingen ze vaak met twee wagens tegelijk naar Tiel toe. Dan werd uit die ene wagen ‘t paard ervoor weggehaald en werd bij die andere, de eerste, gezet; ze brachten de wagen met de pont over naar de andere kant, en kwamen met twee paarden weer los terug om die andere wagen op te halen en dan gingen ze zo weer naar Tiel om het fruit te brengen en dan werd ’t daar verdeeld over Nederland. Bij een nieuwe veiling in Ochten heb ik voorgesteld ‘n voorgekoelde ruimte te maken, waarin ze ‘t product, waarmee ze op de veiling kwamen, konden zetten. Dat was de éérste voorgekoelde ruimte in Nederland! Bleven de producten ook verser. Ik zij ook veurzitter geweest van de teeltvereniging van Ochten’.
En 8 juni '96 hebben we die hagel gehad. Dat kwam door de kaliwalen. Een kaliwaal dat is ‘n ontzandingplas; die zo'n dertig meter diep gaat met ontzanden. Als 't heet weer is, dan is de temperatuur onderin dat water heel anders als boven. Er kunnen ter plaatse buien ontstaan, want ik heb 't meegemaakt dat ik d’r in de buurt was en dat de boel blank stond, terwijl het op 't bedrijf geen pit geregend had. Maar 8 juni ’96 kwam de hagel en lagen de kraaien en de spreeuwen dood in d’n boogerd. Dat wil je toch niet geloven! De peren kregen allemaal perenvuur; de jonge aanplant hebben we moeten rooien, want al 't eenjarig hout was deurgeslagen; 't was geen gewone ronde hagel: 't waren allemaal schijfjes hagel.
Mijn dochter en haar man die hebben er 5, 6 jaar op gezeten, maar op 'n gegeven moment ging ‘t niet meer. Ze hadden de boel verkocht aan ’n koelbedrijf en die zou dat aanvaarden en betalen, als de ruilverkaveling achter de rug was. In die tussentijd gaat hij failliet en dat bedrijf neemt hij daarin ook mee. Ze zijn nog weer opnieuw begonnen, want ze hadden nog grond buiten het bedrijf gehouden. Daar hebben we toen tunnels gezet en daar bramen en bessen in. Toen werd ‘t toch te gek en zijn ze gestopt.
Midden zestiger jaren kwamen er de eerste mensen die spullen aan huis verkochten. Van de Telegraaf waren ze op bezoek geweest door Nederland en hadden ze de beste verkoopruimte gezien die ruim gesorteerd was... in Leeuwen! En dat waren wij dan! Want toen deden we ook nog aan huisverkoop. Dat was vroeger helemaal niet gebruikelijk, al leverden we ook aan winkels. Je had twee winkels in Nijmegen en die kregen op 'n gegeven moment van de keten, waar ze zetbaas van waren, opdracht: ze moesten à la minute vijfentwintigduizend gulden betalen of stoppen met zelf inkopen. Die mochten zelf géén van allen ergens anders inkopen. En zo zit 't nou ten heden dage nog.’
Dit verhaal is vastgelegd door vrijwillige interviewers van de Oral History Werkgroep Gelderland en Stichting Historische Boerenerven Gelderland. De verhalen zijn in 2016 gepubliceerd door Landschapsbeheer Gelderland en Erfgoed Gelderland in het boek 'Gelderse verhalen van boeren, burgers en buitenlui. 70 jaar plattelandsgeschiedenis.'. Mede gefinancierd door Prins Bernhard Cultuurfonds en de Nationale Postcodeloterij.
Annemieke van Buel, CC-BY-NC