In het land van Maas en Waal waren een tiental buitenpolders aanwezig. De hoogte van de kades van de polders was vastgesteld door de rivierbeheerder. Zo bleef in de zomerperiode bij bepaalde rivierstanden het landbouwkundig gebruik in tact. In de kade was een uitwateringssluis en gemaal aanwezig. Het gemaal moest overtollig water over de kade te pompen. De bemaling van de buitenpolders werd onderling geregeld door de belanghebbende boeren ter plaatse.
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw had ik een oom die het beheer van het gemaal van de buitenpolder van Winssen beheerde. Het gemaal staat er nog en is nog steeds in functie. Het werk rond het gemaal kon intensief zijn. Vaak draaide deze 24 uur per dag. De boeren die belang hadden bij dit gemaal loste elkaar af. Tegenwoordig voert het waterschap Rivierenland het beheer en toezicht op dit gemaal, dat op de monumentenlijst staat, uit.
De pomp had veelal een capaciteit van twintig tot dertig kubieke meter per minuut. Voor de invoer van de bemalingspomp was een krooshek aanwezig. Alle rommel van maaisel en hout werd daar met de hand verwijderd. Bij teveel rommel voor het krooshek werd de toevoer naar de pomp gestremd. Als men een hele nacht had gesjouwd bij dit gemaal, werd na een paar uur bedrust weer op het land gewerkt.
Het kon twee kanten opgaan in de buitenpolder. Of het peil van de rivier de Waal zakte. Bemaling was dan op een zeker moment niet meer nodig. Of de waterstand werd zo hoog dat de kade overliep. De buitenpolder werd dan gebruikt voor de berging van het overtollige water. Het gemaal ging uit en de sluizen werden geopend. Dan werd de buitenpolder ontruimd. Vee en eventueel hooigras moest worden verplaatst. Dat ging als een lopend vuurtje door de gemeenschap: ‘De kaai gaat lopen, maak dat je het vee en hooi verwijderd hebt.’
Jan Reijnen, Stoomgemaal de Tuut
Landschap
Industrie
1950-2000
West Maas en Waal
Rivierengebied