Het gebied tussen Maas en Waal is vanaf de negentiende eeuw een wingewest. Letterlijk. Klei, zand en grind zijn er door de geologische geschiedenis van vlechtende en meanderende rivieren in ruime mate aanwezig. Het gebied wordt een gatenkaas van zandplassen. Dat worden vanaf eind jaren 1960 natuur- en recreatiegebieden.
Al eeuwenlang winnen de inwoners klei om als bouwmateriaal te gebruiken. De opkomst van de baksteenindustrie in de negentiende eeuw leidt tot grootschaligere kleiwinning. Waar de klei is weggehaald ontstaan plassen. Om bakstenen te metselen, is metselzand nodig. Dat zand zit op vele plaatsen onder het maaiveld. De groei van de woningbouw en mechanisering in de tweede helft van de twintigste eeuw leiden tot steeds grootschaligere zandwinning.
Zonder planning gaan zandwinners her en der aan de slag. Ze laten diepe gaten vol water achter die die niet mooi zijn en ook niet ecologisch of economisch waardevol. Eind jaren 1960 neemt de rijksoverheid de touwtjes in handen. Grootschalige zandwinning wordt voortaan van bovenaf gepland. Individuele zandboeren wijken voor combinaties van zandwinbedrijven. Deze moeten het gebied mooi en waardevol achterlaten als natuur- of recreatiegebied. Zo gaat het bijvoorbeeld met de zandwinplassen bij Alverna die recreatiegebied De Berendonck opleveren. En de zandwinplas tussen Ewijk en Bergharen heeft De Groene Heuvels als eindresultaat, een recreatiegebied met bungalowpark.
Hét schoolvoorbeeld van het nieuwe beleid is de Megensche Ham. Het is het eerste grootschalige zandwinningsproject waarbij vantevoren al het eindbeeld is bepaald: een waterreceatie-, kampeer- en natuurgebied. De Megensche Ham is een landbouwgebied bij het Brabantse stadje Megen dat door de Maaskanalisatie in de jaren dertig in Gelderland komt te liggen. Met de grond die vrijkomt bij het graven van de nieuwe, strakkere loop van de Maas dempt men voor een groot deel de oude Maasarm bij het gehucht Blauwe Sluis. De Megensche Ham houdt in de jaren veertig en vijftig zijn agrarische functie. Slechts op kleine schaal winnen bedrijven er wat zand. Ze graven de oude Maasmeander weer open. De eerste waterrecreanten en kampeerders melden zich. Net als het ontzanden, is ook het recreëren in het begin ongeorganiseerd. In 1963 begint de aanleg van een jachthaven bij Maasbommel. Er ontstaan campings en restaurants.
Eind jaren zestig gaat de wind van de planning waaien. De regering wil ‘sociale recreatie’: gratis toegankelijke recreatiegebieden voor iedereen. De Centrale Industriezand Voorziening (CIV), een conglomeraat van zandwinbedrijven, wordt de grote speler. De Megensche Ham wordt haar toplocatie. Ze speelt in op de tijdgeest: ze wil De Megensche Ham na de winning afleveren als gebied voor ‘sociale recreatie’.
Landschapsarchitect Voogt maakt in 1968 een plan en draagt dat een jaar later over aan de gemeente Appeltern. De CIV begint halverwege 1970 met de ontzanding van wat inmiddels de Gouden Ham is gaan heten. ‘Goud’ vanwege het kostbare zand. Dat brengt zoveel op dat de zandwinners flinke bedragen kunnen afdragen aan de gemeente. Ook betalen ze de inrichting van het watersportgebied. In 1984 is alles klaar.
In de tussentijd groeien de recreatiebedrijven, campings, jachthavens en restaurants, ongereguleerd door. Dat geldt niet voor de afwerking van het gebied. De CIV treuzelt enorm met het inrichten van de stukken die al ontzand zijn. Als het af is, blijkt het aantal dagrecreanten veel kleiner dan gedacht. De Gouden Ham ligt niet vlakbij grote steden. Bovendien verandert ons recreatiegedrag. Op het toppunt in de jaren zeventig komen er soms 10.000 recreanten per dag (in plaats van de verwachte 20.000). Anno 2020 zijn het er 1.000 op een drukke dag.
Dit verhaal is onderdeel van het Verhaal tussen Maas en Waal. Het volgende venster is hier te vinden.
Bronnen & verder lezen:
Peter Deurloo, historicus en journalist De Gelderlander, CC-BY-NC-SA