Het gebeurde altijd als het 's nachts pikkedonker was, het heel hard waaide en het goot van de regen. Het verhaal speelt zich af in een najaarsnacht in 1800.
De regen striemde tegen de ruiten van het oude huis, ooit het Voorhuys van wat eens de Dikke Tinne, het kasteel van Hattem, was geweest. Achter die ramen lag Arend-Janszoon te slapen. Tijdens de storm schrikt hij wakker. Hij hoort de torenklok staan en telt mee, tot tien, elf, twaalf. Twaalf slagen. De tijd van het spook. Hij luistert over de bedrand naar de dieren beneden hem. Hij luistert naar het geraas van de storm, geknor van de varkens, het gemok van de haan en het pikken van de kippen. Dan ineens is het stil. De dieren staan als verstijfd te kijken naar de trap. Arend-Janszoon weet dat de dieren nu naar een door het flakkerende licht van een olielamp spook kijken dat de trap af daalt.
In de onderaardse gangen dwaalde hij rond, op zoek naar mensen, en vooral naar kinderen. De kreten van angst en pijn van zijn slachtoffers waren in de wijde omtrek te horen! Niemand durfde zich ’s avonds nog op straat te begeven, zeker vrouwen en kinderen niet. En de paar mannen die toch nog de weg op moesten, waagden het niet om zich ‘s avonds in donkere hoekjes rondom de stadsmuur te begeven.
Er woonde in die tijd een stoere bewoner in Hattem, Jan Visscher. Bakker van beroep. Men vertelde dat hij nergens bang voor was. Omdat de mensen zo bang waren voor Kladdegat de Spookhond, want zo noemden de mensen hem inmiddels, besloten de Schout en de Schepenen van Hattem Jan Visscher te vragen om Kladdegat voor eeuwig te laten verdwijnen. Als vergoeding zou hij een flinke beloning krijgen en een oorlam om zich moed in te drinken.
In een donkere nacht met storm en regen, in één van de stegen dicht bij het Spookhuys, had Jan Visscher een groot net gespannen. Kladdegat, nieuwsgierig en overmoedig, begaf zich in de richting van het vreemde geluid dat Jan maakte. Hij liep de steeg in. Op het goede moment trok Jan aan een koord. Kladdegat zag en voelde het net om zich heen spannen. Te laat! Toen Kladdegat in zijn eigen hol was gegooid, metselde Jan Visscher de ingang dicht met leem en keien.
Sinds die tijd is de overlast, die Kladdegat de bewoners van Hattem bezorgde, verdwenen. Niemand sprak meer over Kladdegat de Spookhond en men vergat hem, alsof hij nooit had bestaan. De tijd verstreek, dag na dag, week na week, maand na maand, ja, jaar na jaar. Totdat...
Albert ten Cate